Met nog net open ogen kijk ik op mijn horloge en zie dat het al
bijna middernacht is en dat doet me weer beseffen dat ik al een
stevig jaar niets nieuws heb geschreven dan een diggie of twee
en hooguit drie van deze brieven uit Schiedam.
Er zijn dichters die per jaar minder poëzie maken, er zijn mensen
die in hun leven helemaal niets gaan schrijven dan het noodzake-
lijke (boodschappenbriefjes of anderszinse krabbels) om door het
leven te geraken op een voor hen, ondanks dat schrijfloze, welda-
dige manier.
Dus ga ik morgen per fiets de omgeving pal buiten mijn voordeur
(waarachter dus niets is geschreven het afgelopen jaar) mijn van
het binnenzitten toch wat muffe adem laten ruiken om door mid-
del van die mondmuf aan wat er zoal rondscharrelt daar buiten
's stevig te laten weten dat ik heus nog een mootje fietsen kan.
Een gescharrel overigens waar ik absoluut niets mee heb dan dat
het soms noodzakelijk is iets uit dat gedoe gedaan te krijgen om
mij een binnenvaartje verder te helpen met een leven waarin de
nu stilstaande schrijverij weer tot een dik pak geschreven woord-
en zal komen.
Toe maar Spaland, een dik pak nog wel.
Goed goed, 50 velletjes mag ook al heel wat zijn, ik ben de beroerd-
ste niet. Wellicht ligt daar mijn minvijver. Dat ik de beroerdste niet
ben bedoel ik. Als schrijver moet je dat nu juist wel zijn wil er iets
anders uit je komen dan bijvoorbeeld een versje als dit, ooit ver in
de tijd door mij in een toen al bui van beslist een beroemd te word-
en schrijver geschreven:
over de dood van een tuinman of zo
pot
sier
lijk as
in steen
zo
weerloos
zon
der bloemen
zo
eerloos
in een urn
naar het hof
van
louter
stillen
waar doden
noch jouw bloemen
leven willen
Heel gebruikelijk voor een beginschrijver hoor, zo'n versje met bloemen
en dood en zo, maar het is wel zonder de vetpuf die je als dichter heden
ten dage in het versspul moet stoppen om de wenkbrauwen van een lezer
nog een milimeter te doen optrekken richting de haargrens.
Laat ik eens vetspullerig gaan doen en hier een versje schrijven waarvan
mogelijk de wenkbrauwen tot aan de nekharen zullen schieten zodat de
lezer even niet meer weet dat er ook nog een bestaan is buiten het door
hem net gelezen vers.
Juwelen / buitencategorie
een gevierendeeld viooltje
haar muziek al jaren kwijt
ligt op straat te eh janken
maar de goten blijven stok
een etalage bulkt speels uit
stoeptegels roepen donders
zijn aan hun schik gestoord
een kind tekent tegelkruisjes
de duif min tenen op de nok
aan zon nipt vreselijk blauw
velen dragen stenen in tassen
krijgen hoofden als een krot
schoenen slobberen het zweet
huid die zich niet meer weet
in het park hossen borsten
de vijver doet een rimpel
en bomen flossen de lucht
een gevierendeeld viooltje
het ligt op straat te janken
Zo, dit door mij in twintig minuten geschreven versje doet het eerste
versje toch wel verbleken tot een iel bloedblaartje zonder bloed. Zo-
dat hiermee kan gesteld dat het zo erge stille jaar van niet-schrijven
wellicht tot een een einde zal raken.
EINDELIJK!!!!!!
Eindelijk ja!
Daarom hupsake komt er nog een out of te bleu, om te bewijzen dat
een schrijfloos jaartje niet per se het einde hoeft te betekenen van een
oerend obsessief gerotzooi met woorden op wit.
Meesterwerk
foto's van dode mensen
giet ik hier in dit tekstje
manipulatie is een vak
is de term held nu van toepassing?
en dan glipt het weg
in de massa en toch
ben ik aangedaan om
bijna alle verhalen staan in het teken van verdriet
ook de banken willen liefst terug naar hoe het was
ik voer de foto's zwart
(een nieuw experiment
met een scheutje inkt
tegen al het houdwerk)
ik gniffel niet langer
te guur om waar te zijn
raak ik mijn durf kwijt
in een ander verhaal
onder mijn kapsel droom ik grote
stappen
want met lang al doden speel je niet
EN OOK OFWEL (eindsnufje ter ondersteuning van de hele zaak):
Ars poëtica
Niets meer doe ik
Dan het droppen
Op papier
Van woorden
Die
Elkaar verhangen