Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten.
F. Harmsen van Beek.
Nawoord Jan Fontijn.
Verwijderd uit de collectie stadsbibliotheek Maastricht.
Dat staat op de binnenflap van het hardkaftbundeltje
door vriendin S. (lief! lief!) als kadootje voor mij aan-
gekocht een paar weken geleden bij de tweedehands
bisnis van Bol.com. Het is de vijfde druk uit 1985 (eer-
ste druk 1965), dat ook staat op de binnenflap. Ver-
volgens zegt het flapje ook nog dat het omslag is ver-
rijkt met een gedeelte van een wand door Lucebert
geschilderd in het Nederlands Letterkundig Museum
in Den Haag. Dat laatste (de plaats) staat er niet bij.
Er zal wel vanuit gegaan zijn dat een ieder die zulks
een bundel zich aanschaft dat wel zo’n beetje weet
zo mag worden geconcludeerd.
Op de achterflap is een zwartwitfoto van de maakster
van de bundel geplaatst; een dichter met een vooral
vreemde blik (melancholie? gekte? treurigheid? ver-
twijfeling?) in haar ogen waarbij de mond een poging
doet om te lachen maar daar (gelijk de overbekende
boer met kiespijn die met alle geweld van ”t zal krek
niet’ toch nog probeert de wereld in te lachen) vooral
even niet in slaagt.
In de bundel zijn geen korte gedichten te vinden. Elk
gedicht beslaat op z’n minst anderhalve pagina. Ofwel,
dichter Harmsen van Beek heeft zo te zien geen kort
adempje in de gelederen van haar dichtzakken zitten.
Krek wat woorden zijn er nodig om de gedichten naar
hun einde toe te schrijven. Waarmee mooi niet al di-
rect wil gezegd dat het slechte gedichten zijn, ha nee
gezien ook de plaats in literatuurland die ze innam en
nog steeds inneemt mag je de mensen die er kijk op
en verstand van hebben geloven.
De eerste leeservaring (al jaren en jaren is het werk
moeilijk te verkrijgen) met deze bundel was er een
van dat ik na een half paginaatje de weg naar de
daaropvolgende bedichte bladzij al niet meer in de
smiezen had door rappe leesverdwaling. Graag in
hevige raap wilde er dan terug naar de titel gegluurd
of daar een eventueel gemiste aanwijzing alsnog te
vinden was voor wat meer begrip. Meestal kwam er
dan wel wat, niet al teveel, wijs. Het blijft echter een
lastig avontuur als je voor de eerste keer deze poë-
zie doorploegt, zelfs al is het een schamel dunbun-
deltje van net 35 pagina’s.
Maar ik ga dus niet poëziepluizen, al zeker niet met
een poëzie die al een geduchte deun mee mag zing-
en in de canon. En dan, ik heb me er, zoals ik al vak-
er schreef, gewoonweg niet voor opgeleid om gedegen
alle lyrische wormen en ander onderaards kruipspul uit
versjes te halen.
O zeker, ik kan een beetje voor de vuist weg gaan zitten
plauderen over deze poëzie, een van de bundelversjes
bij de muizenpoot pakken, er een beetje aan gaan ruk-
ken en draaien tot er wat zegsap uitsijpelt. Ik kan de
kritiek wat nakletsen door te stellen dat deze poëzie
wel heel erg op voorbeelden uit het eigen leven is ge-
schreven maar dat de dichter door een destabiliserende
gramaticale vorm wel de gangbare literaire normen wat
neusdruppeltjes gaf destijds omdat die normen, volgens
de dichter?, op te gewoonkabbelend schoeisel beenden.
Ook kan ik uit het in de bundel begeleidend stukje van
Jan Fontijn wat stropen en hier in eigen woorden neer-
zetten als een waarlijk slim eigen meninkje. Ja, zelfs
kan ik beweren dat ik het hele bundeltje maar een
rommelachtig gefrommel met woorden vind, woorden
behoorlijk associatief (het laatste gepikt van een ge-
leerdere, zie boven) waarbij door wat geluk soms
aardige gedichten zijn ontstaan, maar dat het over-
grote deel van de versjes uit die bundel geleuter is
(dit is dan weer van mij) uit het huis tuin en keuken-
leventje van de dichter geplukt met niet meer resul-
taart dan dat de eigen liefdespijntjes, de eigen angst-
jes, de eigen gektetjes, de eigen oprispinkjes er klaar
uit opwellen zonder te komen tot een beetje hooglad-
der waarop universele ideeën tentoon gespreid worden,
ideeën die niet in haar poëzie te vinden zijn meer dan
dat de geleerderen met een bakje al te grage moeite
er hebben uitgevist. Verdomd dit alles kan ik zomaar
doen. Maar, een zekere afheid gebaseerd op zelfken-
nis is mij niet vreemd: hoe graag ook, ik kan het ge-
woonwaag niet!
Zie het 1e deel van een gedicht als dit uit de bundel:
Geachte muizenpoot
Hoe gaat het met U, met mij goed. Wel is alles heel
vervelend, als ik voorover lig gebed in mijn gedachten
aan U en ben ik ook heel eenzaam. En onderga de lente
als een flauwte. Dit is mij nu zo vaak al overkomen dat
ik er de klad van in mijn wezen heb en dat tussen het
afgerukte vlees der hyacinten de verplegers van die
bloemen knielen voor vreemdelingen. (Dit heb ik zelf gezien
vanuit de trein naar Haarlem.) Zoiets zondigs en krank-
zinnigs U te schrijven, maar omdat lente van liefde een
aberratie is – en niet omgekeerd – opdat U daar niet in
zal trappen, in een vreemd land en zo eenzaam te dwalen.
(Bepalend voor het lot van zwervelingen enkel herkomst.)
Nu, met mijn hart gaat het wel beter, maar de tuin is
verwoest mijn lam, verwoest. En sta ik radeloos onder
onzuiver groen in dit en komende seizoenen: mijn hoofd
tot hatens toe, mijn hout tot bladeren bedorven en
schrijven wij pas mei. Dat hebt U er nu van, mij
‘s winters te beminnen en ‘s zomers te dwingen onder
raar lover humorloos en onchinees te wezen, mij, lief
hebbend evenwichtig als een oude man, genegenheid bed-
weterig doen zien ontaarden in het teer, vraatzuchtig
zeuren der libelle-achtige dames, want ik weet mijn plek.
Een teer punt. Een voordeel zo te zien, maar wezenlijker
reden om over in te zitten dan de onbenulligheden die
van onderhonden het gedachtenleven leiden tot in priëlen
van zelfbeklag: zulk lijden slecht gemotiveerd maar zinvol,
want wie, wie vreet mijn spijt? Neem dan de bomen maar, die
bloeiend blind tot vaderloos afvallige vruchten, bederf en
winterkou: en nooit een klacht! Want tot verstommens toe is
liefde hun te moede. Te moede is. Liefde mij te moede, is
liefde mij… etc. (handtekening onleesbaar)
Zoveel leeshoelahoepels als daar in zitten. Help!
En om eerlijk te zijn ben ik deze brief begonnen
met de in mij opwaaiende bevreemding dat een
bibliotheek zo’n dichtbundel uit de collectie haalt.
Vooral het waarom hupt mijlenver boven mijn be-
vreemding uit.
Weet u het?

Geen opmerkingen:
Een reactie posten