(vervolg brief 89 – 89,1 – 89,2 – 89,3)
Het gaat hier te ver om u de precieze berekeningen
te geven, maar u kan op kousenvoeten van mij aan-
nemen dat we de tijd zo kunnen indelen dat het ge-
middelde van de nu al zo vet bestaande zeventig
jaar op alle tijd van de wereld de duizend zal kan
gaan belopen ook al komt er geen spaan aan tijd
bij.
Hoe nu, zult u na deze voorstelling van zaken gaan
briesen, is dat uw bakje alles? Is dit de uitkomst van
uw zo pretentieus begonnen gefröbel met de tijd?
We beginnen ons nu toch wel zeer bekocht te voelen
hoor meneer de briefzoeker, zo’n karig resultaat en
daarvoor hebben we drie uur van onze toch al zeer
beperkte eeuwigheid naar u zitten luisteren? Karige
uren die we naar ons gevoel wel heel te zinloos heb-
ben opgeofferd, ja zelfs heel erg verschrikkelijk heb-
ben zitten verdoen. En dat allemaal voor zo’n pruts-
erige, leeghulzige uitkomst? U begrijpt meneer het
briefmakertje, dit pikken we even niet natuurlijk,
we kwamen voor een stukje eeuwigheid, nu willen
we ook een gedegen prak aan eeuwigheid! Duizend
jaar willen we worden! Met minder komt u hier mooi
niet weg.
Heel goed kan ik me uw commotie voorstellen, kan
ik me uw bezwaren levendig indenken. Ook ik zou
me bekocht voelen ware dit het einde van het onder-
zoek. Maar het is alweer een te voorbarige reactie,
want ik ben er namelijk van overtuigd dat het een
levensfiks verschil maakt in de beleving gemiddeld
zeventig dan wel duizend jaar oud te worden, en dat
ook al maakt het in reële tijd helemaal niets uit. Het
feit dat we kunnen uitspreken duizend jaar te worden
geeft ons al direct het besef voorlopig de eeuwigheid
in handen te hebben. Kunnen zeggen duizend jaar
te leven, ha, het lijkt voor ons dan toch zeker geen
einde meer te nemen. Of we het eeuwige leven inder-
daad lekker pal onder ons huidje hebben hangen, ter-
wijl die lullige zeventig jaar al geëindigd is voordat het
ook maar uitgesproken is. Een veelbelovend verschil in
beleving zowaar! En dat is nu precies wat ik met dit on-
derzoek wilde; laten zien dat we met de taal oneindig
veel werkelijkheden kunnen creëren. Werkelijkheden
die in en uit taal bestaan, alleen in en uit taal kúnnen
bestaan omdat we bijna niets anders tot onze beschik-
king hebben om een ons welwillende werkelijkheid mee
te scheppen. Heus, de mogelijkheden zijn zowaar on-
beperkt. Ook de mogelijkheid om duizend jaar te word-
en is vanaf nu, na dit onderzoek, net zo reëel aanwezig
als alle andere mogelijke werkelijkheden. Het is een
kwestie van afspraken doorbreken, gewoon de moed
hebben de taal open te breken en iedere gewenste
werkelijkheid is en wordt een aan ons toebehorende
werkelijkheid.
Laat ik eens een voorbeeld bij de voelhorens pakken,
en wel die van de poëzie.
Wat heeft de poëzie in Godsnaam met dit onderzoek
van doen zult u zich, alert als u nog altijd bent, direct
afvragen. Wat heeft poëzie met ons duizendjarige le-
ven te maken? Hoe kan poëzie bewerkstelligen dat
we überhaupt duizend jaar kunnen worden? Vertel ons
dat maar eens even meneer de tot nu toe zeer tegen-
vallende tijdzoeker. Wat kan zo’n rijmelversje ertoe
bijdragen de eeuwigheid voor ons binnen te halen? En
ja mijn alerte opletters, ik moet direct en helaas toe-
geven; alles en niets. Allereerst is de eeuwigheid voor
ons mensjes iets met een begin en eind omdat wij
mensjes ons de eeuwigheid niet of nauwelijks anders
kunnen indenken, laat staan beleven. Zeker nu we
ook nog eens weten dat ons universum niet eeuwig
zal blijven bestaan zodat we al met al na deze con-
statering vol géne, maar ook lekker gniffelend kun-
nen concluderen; waar praten we met z’n allen dan in
feite over. Maar ik vind dat geen reden om met het
onderzoek te stoppen, zulke dooddoeners daar kopen
we niks voor, zeker geen eeuwig leven. De mens wil
nu eenmaal beslist de illusie hebben dat hij eeuwig
zal blijven bestaan. Een absolute must, illusies, want
hadden we ze niet, wij mensjes zouden alleen nog de-
pressies in onze geest tot onze beschikking hebben.
Depressies die tot niets leiden. Depressies om toch
vooral maar een puinhoop van het leven te moeten
mogen kunnen maken. Niet dat het nu niet het geval
is, dat van die puinhopen, maar het kan natuurlijk al-
tijd nog een vrolijk brokje erger.
Ik dwaal weer een potje goedkoop af merk ik, met de
poëzie daar waren we mee bezig (en kunst, maar we
beperken ons in het kader van dit onderzoek tot de
kunst van de taal) in relatie tot de eeuwigheid en
tot het veranderen van de werkelijkheid. We weten
dat dé werkelijkheid via de taal te allen tijde onken-
baar is. Of meer expliciet gezegd: dat er dus een
geheel nieuwe denkwereld gecreëerd kan worden die
tot gevolg heeft dat de werkelijkheid, onze werkelijk-
heid welteverstaan, op een niet onbelangrijke manier
beïnvloed zal kunnen worden, en wel zo beïnvloed dat
er achter iedere werkelijkheid een andere werkelijk-
heid kan gaan bestaan, afhankelijk van de eigen in-
ventiviteit aangaande de taal. Hieruit volgt uiteraard
bijna automatisch dat we zodoende ook dat duizend-
jarige leven via de taal voor onszelf kunnen creëren,
iets dat we dan ook met dit onderzoek even mooi ge-
daan hebben.
Ik mag aannemen dat het voor u nu duidelijk is.
Wel nog een laatste punt dat tussendoor stiekemweg
is blijven liggen wil ik nog aantippen, een punt dat ook
gaat over de poëzie. Daar dit echter zo’n open deur is
dat ik het nauwelijks hoef of durf te vermelden, maar
het ter completering van dit aftasten toch zal moeten
doen. Gelukkig kan ik er kort over zijn juist wegens de
genoemde open deur: alles wat tot nu geschreven is
namelijk heeft relatief gezien een zekere waarschijnlijk-
heid aan eeuwigheidswaarde. Zo ook dus de poëzie.
Hieraan mogen we gerust de conclusie verbinden dat
(goede) poëzie (mits opgeschreven) de eeuwigheid
ook een stukje naar ons toebrengt daar een dichter,
zeker zo’n goede, voort zal leven in zijn poëzie, in het
geschreven woord met woorden die ook uit ons tijdje
kunnen stammen zeg maar, zodat ook wij of in ieder
geval onze tijd op de rug van de versjes toch nog een
beetje blijft leven. U ziet, dat het heel wel mogelijk is,
bij de al genoemde verandering van de tijdsindeling
(ook al is de uitslag van dit aftasten een iets andere
geworden dan wellicht in uw verwachting lag), door
middel van taal de eeuwigheid een stukje dichter bij
te brengen. We kunnen dan ook met een niet weinig
gevoel van trots stellen dat ons onderzoek niet ten
onrechte is geweest. En om u nog wat extra te ple-
zieren en ook om nog wat preciezer te zijn: u zult
vanaf nu ook ECHT in de eeuwigheid bestaan. Ja
zeker, daar u namelijk ook nogal nadrukkelijk voor-
komt op de zojuist hierboven geschreven bladzijden
zult u dus na de behaalde duizend jaar, mogelijk
zelfs eeuwig voortleven in de geschreven woorden
van dit zo bijzondere, ja, ik mag zelfs zeggen zéér
geslaagde onderzoek waar we met zijn allen, ook
dat zei ik al, heel erg trots en onnoemelijk tevreden
over mogen zijn, zo verkwikkend trots zelfs dat we
met een gerust geweten kunnen stellen dat het ge-
heel van ons gewroet overduidelijk niet voor niets is
geweest.
Dank u voor uw aandacht!
Het gaat hier te ver om u de precieze berekeningen
te geven, maar u kan op kousenvoeten van mij aan-
nemen dat we de tijd zo kunnen indelen dat het ge-
middelde van de nu al zo vet bestaande zeventig
jaar op alle tijd van de wereld de duizend zal kan
gaan belopen ook al komt er geen spaan aan tijd
bij.
Hoe nu, zult u na deze voorstelling van zaken gaan
briesen, is dat uw bakje alles? Is dit de uitkomst van
uw zo pretentieus begonnen gefröbel met de tijd?
We beginnen ons nu toch wel zeer bekocht te voelen
hoor meneer de briefzoeker, zo’n karig resultaat en
daarvoor hebben we drie uur van onze toch al zeer
beperkte eeuwigheid naar u zitten luisteren? Karige
uren die we naar ons gevoel wel heel te zinloos heb-
ben opgeofferd, ja zelfs heel erg verschrikkelijk heb-
ben zitten verdoen. En dat allemaal voor zo’n pruts-
erige, leeghulzige uitkomst? U begrijpt meneer het
briefmakertje, dit pikken we even niet natuurlijk,
we kwamen voor een stukje eeuwigheid, nu willen
we ook een gedegen prak aan eeuwigheid! Duizend
jaar willen we worden! Met minder komt u hier mooi
niet weg.
Heel goed kan ik me uw commotie voorstellen, kan
ik me uw bezwaren levendig indenken. Ook ik zou
me bekocht voelen ware dit het einde van het onder-
zoek. Maar het is alweer een te voorbarige reactie,
want ik ben er namelijk van overtuigd dat het een
levensfiks verschil maakt in de beleving gemiddeld
zeventig dan wel duizend jaar oud te worden, en dat
ook al maakt het in reële tijd helemaal niets uit. Het
feit dat we kunnen uitspreken duizend jaar te worden
geeft ons al direct het besef voorlopig de eeuwigheid
in handen te hebben. Kunnen zeggen duizend jaar
te leven, ha, het lijkt voor ons dan toch zeker geen
einde meer te nemen. Of we het eeuwige leven inder-
daad lekker pal onder ons huidje hebben hangen, ter-
wijl die lullige zeventig jaar al geëindigd is voordat het
ook maar uitgesproken is. Een veelbelovend verschil in
beleving zowaar! En dat is nu precies wat ik met dit on-
derzoek wilde; laten zien dat we met de taal oneindig
veel werkelijkheden kunnen creëren. Werkelijkheden
die in en uit taal bestaan, alleen in en uit taal kúnnen
bestaan omdat we bijna niets anders tot onze beschik-
king hebben om een ons welwillende werkelijkheid mee
te scheppen. Heus, de mogelijkheden zijn zowaar on-
beperkt. Ook de mogelijkheid om duizend jaar te word-
en is vanaf nu, na dit onderzoek, net zo reëel aanwezig
als alle andere mogelijke werkelijkheden. Het is een
kwestie van afspraken doorbreken, gewoon de moed
hebben de taal open te breken en iedere gewenste
werkelijkheid is en wordt een aan ons toebehorende
werkelijkheid.
Laat ik eens een voorbeeld bij de voelhorens pakken,
en wel die van de poëzie.
Wat heeft de poëzie in Godsnaam met dit onderzoek
van doen zult u zich, alert als u nog altijd bent, direct
afvragen. Wat heeft poëzie met ons duizendjarige le-
ven te maken? Hoe kan poëzie bewerkstelligen dat
we überhaupt duizend jaar kunnen worden? Vertel ons
dat maar eens even meneer de tot nu toe zeer tegen-
vallende tijdzoeker. Wat kan zo’n rijmelversje ertoe
bijdragen de eeuwigheid voor ons binnen te halen? En
ja mijn alerte opletters, ik moet direct en helaas toe-
geven; alles en niets. Allereerst is de eeuwigheid voor
ons mensjes iets met een begin en eind omdat wij
mensjes ons de eeuwigheid niet of nauwelijks anders
kunnen indenken, laat staan beleven. Zeker nu we
ook nog eens weten dat ons universum niet eeuwig
zal blijven bestaan zodat we al met al na deze con-
statering vol géne, maar ook lekker gniffelend kun-
nen concluderen; waar praten we met z’n allen dan in
feite over. Maar ik vind dat geen reden om met het
onderzoek te stoppen, zulke dooddoeners daar kopen
we niks voor, zeker geen eeuwig leven. De mens wil
nu eenmaal beslist de illusie hebben dat hij eeuwig
zal blijven bestaan. Een absolute must, illusies, want
hadden we ze niet, wij mensjes zouden alleen nog de-
pressies in onze geest tot onze beschikking hebben.
Depressies die tot niets leiden. Depressies om toch
vooral maar een puinhoop van het leven te moeten
mogen kunnen maken. Niet dat het nu niet het geval
is, dat van die puinhopen, maar het kan natuurlijk al-
tijd nog een vrolijk brokje erger.
Ik dwaal weer een potje goedkoop af merk ik, met de
poëzie daar waren we mee bezig (en kunst, maar we
beperken ons in het kader van dit onderzoek tot de
kunst van de taal) in relatie tot de eeuwigheid en
tot het veranderen van de werkelijkheid. We weten
dat dé werkelijkheid via de taal te allen tijde onken-
baar is. Of meer expliciet gezegd: dat er dus een
geheel nieuwe denkwereld gecreëerd kan worden die
tot gevolg heeft dat de werkelijkheid, onze werkelijk-
heid welteverstaan, op een niet onbelangrijke manier
beïnvloed zal kunnen worden, en wel zo beïnvloed dat
er achter iedere werkelijkheid een andere werkelijk-
heid kan gaan bestaan, afhankelijk van de eigen in-
ventiviteit aangaande de taal. Hieruit volgt uiteraard
bijna automatisch dat we zodoende ook dat duizend-
jarige leven via de taal voor onszelf kunnen creëren,
iets dat we dan ook met dit onderzoek even mooi ge-
daan hebben.
Ik mag aannemen dat het voor u nu duidelijk is.
Wel nog een laatste punt dat tussendoor stiekemweg
is blijven liggen wil ik nog aantippen, een punt dat ook
gaat over de poëzie. Daar dit echter zo’n open deur is
dat ik het nauwelijks hoef of durf te vermelden, maar
het ter completering van dit aftasten toch zal moeten
doen. Gelukkig kan ik er kort over zijn juist wegens de
genoemde open deur: alles wat tot nu geschreven is
namelijk heeft relatief gezien een zekere waarschijnlijk-
heid aan eeuwigheidswaarde. Zo ook dus de poëzie.
Hieraan mogen we gerust de conclusie verbinden dat
(goede) poëzie (mits opgeschreven) de eeuwigheid
ook een stukje naar ons toebrengt daar een dichter,
zeker zo’n goede, voort zal leven in zijn poëzie, in het
geschreven woord met woorden die ook uit ons tijdje
kunnen stammen zeg maar, zodat ook wij of in ieder
geval onze tijd op de rug van de versjes toch nog een
beetje blijft leven. U ziet, dat het heel wel mogelijk is,
bij de al genoemde verandering van de tijdsindeling
(ook al is de uitslag van dit aftasten een iets andere
geworden dan wellicht in uw verwachting lag), door
middel van taal de eeuwigheid een stukje dichter bij
te brengen. We kunnen dan ook met een niet weinig
gevoel van trots stellen dat ons onderzoek niet ten
onrechte is geweest. En om u nog wat extra te ple-
zieren en ook om nog wat preciezer te zijn: u zult
vanaf nu ook ECHT in de eeuwigheid bestaan. Ja
zeker, daar u namelijk ook nogal nadrukkelijk voor-
komt op de zojuist hierboven geschreven bladzijden
zult u dus na de behaalde duizend jaar, mogelijk
zelfs eeuwig voortleven in de geschreven woorden
van dit zo bijzondere, ja, ik mag zelfs zeggen zéér
geslaagde onderzoek waar we met zijn allen, ook
dat zei ik al, heel erg trots en onnoemelijk tevreden
over mogen zijn, zo verkwikkend trots zelfs dat we
met een gerust geweten kunnen stellen dat het ge-
heel van ons gewroet overduidelijk niet voor niets is
geweest.
Dank u voor uw aandacht!

Geen opmerkingen:
Een reactie posten