donderdag 20 december 2012

Brief (99) uit Schiedam

Aangeraden: een hooibad na het skiën.

Een bad in dood gras?

En dat zal goed zijn voor het lichaam?

O lovely lovely lovely world!

Dus ga ik het snel in zip hebben over de onder de skiën
liggende sneeuw, want die valt de laatste dagen ook hier
met bakken uit de wolken en bedekt gans het Schiedamse
alsof er een witte doodklap wil uitgedeeld die nog lang te
boven zal moeten worden gekomen door het stadje dat
somtijds door deezofgeen heus nog beleefd wordt als een
plaatsje van niets of in ieder geval van steeds minder en
minder. Volkomen onterecht natuurlijk! Gelukkig wil al die
witpap in dit geval precies neervleien in de tijd dat het
jaarlijks geboortefeest van dat wereldberoemde joch hevig
aanstaande is te zijn en kan zo het doodklapje mooi aan
dat baargebeuren geplakt als zijnde geweldig fijn dat het
zo bij elkaar zich versterkt naar iets lalalavend gezelligs.
Mooi zouden we anders met het neergevallen doodklap-
goedje zonder pretjoch-associatie ons totaal geen raad
weten, alsook gingen in het geheel geen films vol witval
meer worden gemaakt gelieerd aan genoemd blaagje
dat zich bloot presenteerde in een voerbak voor vee
met daarin zéér bescheiden alleen een laagje stro, een
goedje, overigens, mooi heel wat anders dan het hooi
uit het gezondbad van hierboven. Waar hooi gedroogd
gras is komt stro voort uit gedroogde graanstengels, uit
restjes, uit afval dus eigenlijk. Toch wel een tik in het ge-
zicht van het baarjochie al dat stro waarin hij zijn eerste
levensdagen moest slijten zo wil heus wel even gecon-
stateerd. Misschien komt daar wel baarjongs idee van-
daan om als je een klap krijgt de klapgever ook de
andere wang toe te keren. Het kan zomaar zijn en is
de geschiedenis gewoonweg kek gebouwd op zulke in-
cidenten. Wat dat betreft is dat egomaatje menselijke
psyche ook maar een beetje, als vuile was in een was-
machinetrommel, in elkaar gedraaid, vanalles kan er
zomaar uit komen, de gekste dingen, zelfs iets als die
hooibadjes van hierboven. Maar zo over dit soort zaken
praten, dan kom je al gauw in geleuter zonder oevers
terecht zo willen sommigen graag menen, want ge-
noemde vleisneeuw en jochgebeurtenisjes, zo beweren
ze, zijn in zichzelf totaal onverschillig voor elkaar zoals
de wind bij voorbeeld de bomen altijd wel doet bewegen,
een verschijnsel waarbij het de wind in totale onverschil-
ligheid een biet zal zijn de bomen aan het schudden te
brengen. Ik vind dat onzin, behoorlijk afgeleurde onzin
zelfs, want als wij mensjes niet de associatiebalkjes kun-
nen zijn die we graag zijn waar blijft dan onze hierboven
genoemde gezelligheid, waar blijft dan al het blijgebeuren,
waar blijft dan ons in te kleuren hart, waar blijven al de
boeken, waar de schilderijen, de films, de beelden, en
waar blijven al die o zo heerlijke hooibadjes dan wel niet,
waar moeten we in jochsnaam met onze van maak-
poeder bruisende lichamen dan naartoe? Ik wil name-
lijk als bruismens van een open trap ook kunnen zeg-
gen dat het een luchtkam is, ik wil per bruis me kun-
nen verwijlen in een wereld waarin ik een parkeerplaats
als een sterfplaats voor uitgeputte snortorren mag zien,
waar voor mij een grasveld een zacht bed mag zijn voor
horizontaal georiënteerden, waar een brievenbus voor
mij een felrode verzamelkoffer van dromen mag zijn,
waar een groen vlak op een muur een weiland gaat zijn
als ik dat wil, een wereld kortom waarin ik mijn asso-
balkjes als puntjes naast de i mag zetten. En dan, er
zijn nog altijd die eeuwige natuurwetjes als verre bak-
ens om de oevers niet geheel en al uit het zicht te ver-
liezen, dus een plens regen te benoemen als tranen-
vloed van een opperwezen, het is, zoals ik hierboven
schreef, heel mooi, maar die traantjes ze blijven heus
met al toch regen al jankt het opperwezen zich nog
zo ongans. Tussen die natuurwetjes is bij dreigend
oeververlies dus kek te allen tijde terug te laveren o
zo lieve sommigen met-uw-niet-over-praten-want-
oeverloze-beweringen zodat het oeverloze zowaar
altijd erg meedeint met die verre bakens en wij als
associatiebalkjes flink in de weer kunnen blijven wat
mij betreft, de bakens, heus, ze drijven ons balkjes,
terecht alswel onterecht, als vanzelf wel terug naar de
voor sommigen wel héél broodnodige oevers. Zie bij
voorbeeld (vanwege genoemde boeken) een gedicht
als straksvolgend dat door een stadsdichter uit Henge-
lo in een ’dichtwedstrijdje’ bestempeld werd als: “Wat
men noemt een stapelgedicht, alleen passen de steen-
tjes niet. Poëzie vraagt iets meer dan geouwehoer ins
Blaue hinein. Vandaar dat de koeien zich wijselijk houd-
en. Van poëzie gaan ze hazen vangen”:

X naar het domein van x

Zes lijsters in de cockpit van een vliegtuig
De haan kukelde van jaloezie
Maar de bloemen in het veld bleven staan

Een kilometer verderop
Ontstond een molshoop

Ook was op de maan
Sinds de maanlanding
vanalles in stilte gehuld

De lijsters wilden er geen boodschap
Aan hebben het vliegtuig vloog hoog

Ergens in een huis
Lag een doodzieke
Die gilde het doodzieke niet hebben

Een stekker in het stopcontact elektrisch
Geladen dacht er het zijne van
En blies dit uit via de radio maar niemand

Er voer een schip voorbij
Buikvol heb van de wereld
Het water droeg de daden

Een groen vlak op een muur
Speelde voor weiland
Koeien hielden zich wijselijk

‘t Vliegtuig met de zes lijsters daalde
De aarde stokte niet eens op haar as

Goed, ik laat, bang als ik ben, de bestempeling van
de Hengelose stadsdichter voor wat het is en ga eens
een fris beetje in de sneeuw stampen met flink inge-
schoende voeten. Misschien krijg ik weer wat te bar
versmaadde associaties, iets heel erg brr’s wellicht,
iets van dat de witval de schaamkraag is op de hele
schepping, of dat sneeuw het opium is van het kerst-
feest zodat het ha! al met al heel schön zal gaan zijn
tussen de verpletterende natuurwettekes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten