Betreft; het jaar anno zoveel tot zoveel
God,
Om maar direct met mijn wereld Uw hemel binnen te honken:
U kent mij niet,
maar ik U des te erger.
Het zit namelijk zo (en niets dan goeds hoor over Uw schepping
en zo) dat ik ondanks het U zo erg kennen toch nog met wat on-
duidelijkheden zit omtrent Uw bedoeninkje, zo wil ik bijvoorbeeld
(en ik houd het Uw hemel binnenhonken in eerste instantie klein,
basaal en willekeurig) het wat hebben over zomaar een vader en
een moeder, die naar het oervoorbeeld van Adam en Eva, laten
we zeggen door U een aantal jaren geleden hevig in de echt zijn
verbonden, maar het achteraf, na zo’n kindje of vijf op Uw aarde
te hebben gedropt, geloof ik niet zo’n geweldig idee meer vonden
dat huwelijk ook al lag er Uw alomtegenwoordige zegen met beide
handen duimendik bovenop. Al die hongerbekjes, ‘t werd allemaal
niets. De moeder deed haar best, de vader dronk zich naar opperbest.
Zo’n huwelijk dus maar even. Het werd met kinderen en al, ondanks
Uw zo zalige zegen, uiteindelijk na een durige periode toch nog hef-
tig van elkaar scheiden in een tijd waarin dat niet zo gewoon was.
Nu was U, we gaan als U het goed vindt nog even door met dit wille-
keurige voorbeeld, gelukkig voor de kinderen en gescheiden ouders,
zo braaf om daar waar mislukte huwelijken steeds meer bleken te
gaan plaatsvinden ook een aantal instituties te doen laten ontstaan
uit Uw naam (een wat blasfemisch mens zou nu flauw kunnen sug-
gereren dat U hiermee wellicht een ietwat te weinig vertrouwen in
eigen kunnen demonstreerde, maar zo goedkoop wil ik uiteraard niet
zijn) die het tot hun taak mochten rekenen kinderen op te vangen uit
die voor U toch wat al te beschamend mislukte huwelijken ooit zo lief-
lijk door uw dienaren geredigeerd met ook alle behoud van Uw zegen.
Goed, om niet bijbels lang te gaan: Uw goedertierenheid kwam dus
in verdubbelde mate over de door die ouders verlaten kinderen ge-
stroomd in een van de vele instituties onder Uw heilige vleugels o zo
barmhartig geschapen tot redding van deze erg ouderloos geworden
kinderen.
Ik zei het al, U kent mij niet.
Ook al barst U van alwetendheid gevreesd tot in de uithoeken van
elke mensenschedel ik blijf erbij: U-kent-mij-niet! En o graag wil ik
met een paar woorden van mijn kant dat mij alwetend kennen be-
slist pogen te bevragen, want er is mij tot nu toe geen begeerlijk
hemels duitje van gebleken, van dat, zoals gezegd, mooi klinkende
mij alwetend kennen.
Ik mag mij met Uw welnemen gaarne nader verklaren?
Fijn.
In die nog niet zo heel lang geleden uit Uw naam opgerichte insti-
tuten werd, om maar even met dit nog altijd willekeurig begonnen
voorbeeld verder te gaan, ter danige opvoeding van het door de
ouders zo schandelijk verlaten kind met hand, achterkant stoffer,
dikke knuppel en wat al dies meer zij dit verlaten wezen bewerkt
tot er een godvruchtig zieltje wilde gaan ontstaan braaf en vroom
tot in alle nog te komen beweging waarmee het kind de wereld, Uw
wereld, zou mogen gaan betreden. Niets mis mee hoor, en ik weet
van Uw wegen die vooral nogal ondoorgrondelijk zijn. Echter beste
man God, om met mepblauw tot hemelsblauw te geraken is dat nu
wel de juiste weg Uwer wijsheid? U weet toch ook dat kinderen zo
licht beïnvloedbaar zijn dat hand stok of stoffer niet echt nodig zijn?
Dat woorden, mits juist gedoceerd, geheel en al kunnen voldoen. Ik
zeg hiermee toch niets nieuws want zie de ideeën uit de Verlichting,
toegegeven een niet al te hippe periode voor U, waarin hand stoffer
en stokslaag op kinderen in het kader van de waardering voor het
menselijk verstand ten zeerste werd afgeraden. En dan, schreef U
niet ook een heel boek vol te mooie woorden dat nu al zo’n twee-
duizend jaar poogt een bizar groot deel van de mensheid donders
te overtuigen van Uw almacht gelardeerd met een scheutje goeder-
tierenheid? Gezien deze feiten waag ik het te betwisten dat U ons
zomaar even denkt te kennen. Doet U dat wel; dan was, om maar
even bij mijn voorbeeld te blijven, het aanbrengen met hand, stok
of stoffer van al genoemd blauw bij de kinderen van gescheiden
ouders toch zeker overbodig als de pest zo wil ik U gaarne met de-
ze wellicht wat onwelvoeglijke woorden duiden op dit late uur waar-
in ik deze brief aan U heel schoon zit te schrijven middels woorden,
want woorden…
Enfin, een ander voorbeeld nu, want ik wil niet de indruk wekken in
deze brief me geheel toe te spitsen alleen op het door kinderen on-
dergane leed uit het verleden. Werkelijk, het zou wat al te bescham-
end zijn U alleen daar op te enten, ook ware het te gemakzuchtig.
Buiten dat, een herbeleving in alle kleur en geur te beschrijven met
zulk een expliciete beeldtaal die de waarheid tot op het al te blote
naadje kan benaderen is me wat te griezel gegrepen en ook niet
nodig voor de rest van mijn brief aan U die, ook volgens bepaalde
types, toch al alles schijnt te weten.
Weet u wat beste man God, ik ga de rest gewoon in een soort van
gezellig metafoortje voor Uw voeten gooien, klinkt het allemaal wat
mooier en zo hebt U wat te puzzelen daar op Uw troon. Want volg-
ens Uw B-boek is U nogal eenzaam veelal in dat hemeltje van U ook
al zwermen er miljarden aardgestorven zieltjes om U heen. En wij
mensen mogen dat toch zeker eeuwig ondervinden middels de voor
ons zo ondoorgrondelijke spelletjes die U met ons speelt. Waarbij
Uw schreeuw om aandacht nogal vuistdik uit het open B-boekje komt
trippen zodat we met al de eigenwijze wil uit ons zo minne mensen-
wereldje er niet aan kunnen ontsnappen en zodoende gedoemd zijn
Uw spelletjes mee te spelen zolang we te bang zijn om buiten U om
zelf wat spelletjes te verzinnen die het spelen waard zijn. Want gd-
verdomme God, U is een behoorlijk slimmerikje hoor, door maar op
Uw metafietsie te blijven rondpeddelen in het hemelse luchtruim zo-
dat er nooit eens een gedegen confrontatie zal kunnen plaatsvinden
tussen U en ons mensjes om alles eens werkelijk op het spel te zet-
ten. Nooit krijgt dat metafietsie eens een ongoddelijke lekke band zo-
dat we U wat dichter kunnen naderen in alle deemoed die we natuur-
lijk nog steeds in ons hebben daar we, buiten dat verrekte Mozesman-
netje, nooit van aangezicht tot aangezicht met U hebben mogen staan.
Gdver een mens zou er werkelijk van gaan wensen dat U inderdaad
gewoon eens heerlijk gruwelijk van dat metafietsie pletterde, dat U
hup eens een beetje lekker sappig gewond op Uw hemelse grondje
zou komen te liggen in een zeer hulpbehoevende staat alwaarbij er in
U een smeekbede gaat ontstaan aangaande het aanvragen van een
beetje hulp door ons mensen U te leveren. Hulp die dan mogelijk even
lekker niet gegeven zal worden, want ja ho zeg, was U het niet zelf die
ons mensjes met een lekker stevige kwaadknobbel hebt opgescheept?
Waarlijk heel gezond voor Uw goddelijke ontwikkeling zou het kunnen
zijn, dat neerkletteren. In ieder geval zou het een gegronde weldaad
voor ónze ontwikkeling zijn U en Uw metafietsie eens wat menselijk te
mogen bevoeten met onze zwaar beschoende loopstelten. Om dan,
ter glorie van wat meer ontwikkeling in ons, vervolgens het uit Uw bei-
der verkregen scheurspul in een extra hete oven te mikken ter hevige
verbranding, zodat dat gedoe van stof tot stof ook eens lekker aan Uw
eigen lijf ondervonden wordt. Echt meneer God, het zou U zeker niet
misstaan werkte U daar eens aan mee voor een wijlchen, zeker daar
dan eindelijk eens voor ons de uitgelezen mogelijkheid zich voordeed
het stoffelijk overschot daarna in zeg maar een raketje, gelijk dat ver-
brandrestje van die André Hazes, te kunnen stoppen en deze niet in
zee, maar voldoende ver een woestijn in te knallen alwaar U en Uw
gestampte metafietsie in de hoedanigheid van as als stof zal worden
verzwolgen door het woestijnzand en dat ons wellicht een groot ge-
noegen kan gaan geven. Heus, dit mag ik gezien Uw geschiedenis
met ons me graag voorstellen als sappig uit te voeren experimentje
ter meerdere heil van ons, in Uw ogen, kleine luidjes, want zie toch
wat u zoal uithaalt met ons, nog altijd te nietige prutsmensjes.
En ach beste man God, nog zoveel zou ik U experimenteel willen
aandoen om bij voorbeeld vragen als hierboven al half en half op-
gegooid verder te kunnen stellen over wat voor een wereld het ons
zou geven verstofte U werkelijk in zo’n woestijntje. Daarbij natuur-
lijk hopend op een waarlijk spoedig antwoord aangaande Uw godde-
lijke verbeelding over dat woestijngebeuren U o zo deerlijk door
mij per experiment aangewreven. Maar wellicht zou deze toch
al zo lange brief U naar veel te brutaal groeien deed ik nog meer
experis. Daarom zal ik een vooralsnog flink tikje goddeloos maar
uiterst braaf en nieuwsgierig te mijnent blijvend verblijven alwaar
Uw uiteraard onvermijdelijk hemelsschone antwoord in alle eer en
geweten zal worden gelezen na aankomst uit Uw eventueel wél
bestaande hemel.
Hartelijks,
Ik

Geen opmerkingen:
Een reactie posten