Wit met rode letters dit keer.
Zo’n drie, vier keer per week komt er een via de brievenbus de gang
in gefladderd. Ditmaal is hij afkomstig van Hadji, een professor die
zich voorstelt als een Afrikaans, intenationaal zeer snel werkend me-
dium, hulp biedend bij terugkeer geliefde, carriëre, examen, kans op
geluk, sexuele impotentie, onvruchtbaarheid, slechte geesten. Zelfs
bij hopeloze problemen en alle andere occulte werkzaamheden is er
zijn hulp.
Heus, dat al word je op dit

dwarrelbriefje gegeven.
Het feit dat deze aanbiedingen -als pad naar het ultieme geluk- iedere
week zich op de deurmat vlijen, het geeft het raargename gevoel dat
de buitenwereld met een zekerheid van drie, vier keer in de week zich
om het wel, maar vooral ook wee van een ieder wil bekommeren, dat
ze de zieleheil als iets bijzonders acht, er over waakt, er mee aan de
slag wil voordat de ellende niet meer is te overzien, het geluk zich op
het veel te foute spel speelt, men er als een afgedankt impotent frö-
belkarkasje bij zal gaan lopen zonder een sprankel aan hoop om weer
volledig te kunnen herleven, want geliefde weg(?), een te drama uiter-
aard! Maar zoals gezegd: geen paniek, de wereld in de heerlijke hoe-
danigheid van profje Hadji helpt bij terugkeer ervan op ondoorgronde-
lijke Afrikaanse mediumale wijze. Aan het eind van het binnendwarrel-
papiertje meent de professor zelfs:
Als u komt zult u gelukkig zijn (uitroepteken).
Al jaren worden ze hilarisch verzameld, deze papieren paden naar het
ultieme geluk. Een duurzame stapel ligt er inmiddels prominent op een
tafeltje. Een versleten ding, dat stapeldraagtafeltje, door de tijd gede-
gradeerd tot ongebruikt en nauwelijks nog opgemerkt voor genoemde
verzamelstapeling van geluk een aanvang nam. Nu beent het oudding
dagelijks centraal het leven binnen. Het dwingt tot een ritueel van kijken
alsook daarbij tot het terugschikken van blaadjes als deze door tocht of
andere windoorzaken van de hilarische stapel dreigen te vallen. Een knap
laag tafeltje ook is het waarop dat ultieme geluk ligt gestapeld, alleen
door te knielen zoals vet religieuze mensen in kerken nogal eens plegen
te doen kan de stapel weer tot de begeerlijke oude rangorde van binnen-
dwarrel worden geschikt.
Gek zou het niet zijn als iemand die de verzamelaar minder goed kent
en bij binnenkomst hem/haar daar zo bezig ziet zomaar gaat veronder-
stellen dat het geheel verdacht veel weg heeft van een huisaltaar, dit
alles nog eens extra benadrukt omdat er een enorme witte kaars naast
het tafeltje geplaatst is omwille van de schimmige dans van schaduwen
die door het flakkeren van de vlam iets ligubers aan het opgestapelde
ultieme geluk geeft, namelijk een wonderlijk laten bewegen bijna van te
dood materiaal waarop al te levendige teksten hun ding liggen te doen.
Uiteraard verklaar ik (jaja ik dus, daar knielend voor ‘t tafeltje) nooit,
bij een vragende blik van zo iemand, dat ik niet geloof, ook niet dat
ik zelfs blij ben dat niet te doen al is dat blij eenvoudig uit te leggen;
het bijbelse beloofde na de dood, hel of hemel, het mag wat mij be-
treft namelijk geen van beide echt wat zijn, zeker niet omdat het nog-
al ergelijk eeuwig duurt zulk een bovendewolkengedoe, denk er ver-
dorie alleen maar eens aan nooit meer te mogen doodgaan en, be-
langrijker nog, dat er in beide nadoodlandjes óf alleen maar het o zo
kwade óf alleen maar het heerlijke goede heerst. Nog niet voor een
kleinste pink aan gemengde bedrijven willen het zijn, die metafysische
afterlapjes. Een wel heel schrapend saaie en niet hebbenswaardige als-
ook, zoals gezegd, veel te eeuwige aangelegenheid in vergelijking met
het aardse beleven waar goed en kwaad opeengeplempt nogal eens
een overheerlijk spanningevend troebel sapje oplevert waarbij, zo leert
de ervaring, een onvoorwaardelijk levenseinde bepaald voor zeker ligt
aangeland en…
Welnu, onbedaarlijk duidelijk moge het zijn; even geen lekker broodje
pekelvlees is het mij, al dat veel te strikt gescheiden goedenkwaadet-
ceteragedoe in ‘t tot nu toe zo ongeziene bovenwerkelijke. Overigens
dit laatste over het geloof wel even heel terzijde hé in deez toch al te
kekke restauratieve godenbliktijden. Dit essaytje wil toch voornamelijk
gaan over ongevaarlijke dwarrelbriefjes waarop met pen of druktoets
een veelbelovend geluk ligt aangedikt. Gelukdikkertjes als; hulp ge-
boden bij terugkeer geliefde, waarbij mogelijk de desbetreffende prof
naar ‘t eigenzinnige partnertje toezweeft met een kranig ondoorgron-
delijk Afrikaans hefvingertje in de aanslag zodat het partnertje daarna
geheel onder de indruk van die erge hef hup blijgemoed terughuppelt
naar vanwaar zij/hij net met bevrijd gemoed vandaan was gerend. Of
wellicht doet de prof heus de ongelukkige hulpzoekende verzekeren
dat hij het partnertje mediumaal zal bevelen zich als de wiedeweerga
weer in de ongelukkige te verlieven. En ‘n belabberde carriëre? Geen
nood aan de hamer! Die wordt natuurlijk geholpen door flux een tele-
phatisch telefoontje naar het carriëreburo te geheimseinen om daar-
mee toch vooral de verdonderde loopbaan van de voor hem zittende
ongelukkige van een danige raketvlucht te verzekeren. Eh… sexuele
impotentie? Ook al heel geen punt voor de internationale prof, binnen
drie minuten zeker helpt ie je daar vanaf door middel van je medium-
azig wat schön verhaspelde Freudiaanse knopen toe te zenden, daar-
bij, toch bezig zijnde, ook wat onverstaanbare bezweringen in de buurt
van je ondertussen mompelend en ploep de potentiekar davert alweer
door je centraal massief alsook over de wat ingedorde dijwellingen.
Onvruchtbaarheid is hierbij uiteraard ondenkbaar en ook daar heeft
deze erg internationale toverman in zijn brieftasje vol gelukshulp een
plaatsje voor gereserveerd, heel wel mogelijk zelfs bestaande uit een
tuitflesje of wat gemalen Afrikaans zacht gras, dat, bij gebleken on-
vruchtbaarheid van betreffende persoon, over de erge onvrucht wordt
uitgestrooid met hoogst waarschijnlijk ook nog eens iets van een baar-
formule erbij uitgepreveld, daarbij tot alle overdaad van gelukspimp
een van de al leeggestrooide flesjes rondzwaaiend als bezat het de
adem van een kind. En zijn dan uiteindelijk al de ongeluksproblemen
van al de wereld opgelost is er voor de prof heus geen nood aan de
doorgaande tover, want dan zijn er natuurlijk nog al die hopeloze pro-
blemen en andere op het briefje gegeven occulte werkzaamheden
die ha beslist, weliswaar tegen een danig passend tarief, uit elke veel
te zwaarwereld geholpen dienen te worden. Een wijs man dus, die
prof. Echter, uiteindelijk zal ook voor hem alle gelukbreng toch heel
werkelijk op raken, daar doet geen turbotoverplus wat aan, eens zal
een ieder tot op het bot gelukkig zijn in deze wereld, zal niemand nog
zijn gelukbreng nodig hebben, zal hij… Hoewel, volgens het dwarrel-
briefje blijft er nog altijd de hulp bij KANS op heel veel meer nog niet
bestaand geluk. Een uitgekookt eitje voor deze Hadji, toch zeker he-
vig prof zijnd in occulte zaken, want hulp bij een KANS, daar kan hij
allerwegen onzes (ook al danig dubieuze) Heere mee op, een kans
namelijk, hoe onmetelijk groot ook, blijft voor profmens Hadji tover-
veilig tot in het on-on-on-oneindige een zalig vette kans om er altijd
nog een stevig peutje meer geluk geheel en al van rond te strooien.
En ik blijf ze uiteraard stapelen de blaadjes!
Zulk een grotesk geluk, daar is de wereldbol wel mee te belopen.
Goed, een moetende conclusie dan maar?
Met open schoen in de modder loopt het geluk je zo tussen de tenen.
Of ook wel:
Lief gedicht, wij
krasgeel maanlicht giebelt inslagkraters
dun in halfslaap wij
naast schroomland
de pijn uitstekend op de zomer ingesteld
fraai gezonde vissen
spugen water lichter
lucht
in vroege longen
fris kristallen bol heus achterop wat
scooter om de reis van hot op her
ook en vooral niet terug naar huis
in zeven sloten dertien ongelukken wereldrijk
van wit en speelgoed waar geen vogelspin op wilde hond
want zoete lagen in versierde klok aan onbeholpen tijd
lekker dit terrasje
zoveel uitzicht ook
hopla zoef en meubels
sold oud?
sold oud?
haar alleen nog dansbelevenis in wolken
nagalm van de zee
om niet op tijd te hoeven zijn voor het laatjournaal
Zo’n drie, vier keer per week komt er een via de brievenbus de gang
in gefladderd. Ditmaal is hij afkomstig van Hadji, een professor die
zich voorstelt als een Afrikaans, intenationaal zeer snel werkend me-
dium, hulp biedend bij terugkeer geliefde, carriëre, examen, kans op
geluk, sexuele impotentie, onvruchtbaarheid, slechte geesten. Zelfs
bij hopeloze problemen en alle andere occulte werkzaamheden is er
zijn hulp.
Heus, dat al word je op dit
dwarrelbriefje gegeven.
Het feit dat deze aanbiedingen -als pad naar het ultieme geluk- iedere
week zich op de deurmat vlijen, het geeft het raargename gevoel dat
de buitenwereld met een zekerheid van drie, vier keer in de week zich
om het wel, maar vooral ook wee van een ieder wil bekommeren, dat
ze de zieleheil als iets bijzonders acht, er over waakt, er mee aan de
slag wil voordat de ellende niet meer is te overzien, het geluk zich op
het veel te foute spel speelt, men er als een afgedankt impotent frö-
belkarkasje bij zal gaan lopen zonder een sprankel aan hoop om weer
volledig te kunnen herleven, want geliefde weg(?), een te drama uiter-
aard! Maar zoals gezegd: geen paniek, de wereld in de heerlijke hoe-
danigheid van profje Hadji helpt bij terugkeer ervan op ondoorgronde-
lijke Afrikaanse mediumale wijze. Aan het eind van het binnendwarrel-
papiertje meent de professor zelfs:
Als u komt zult u gelukkig zijn (uitroepteken).
Al jaren worden ze hilarisch verzameld, deze papieren paden naar het
ultieme geluk. Een duurzame stapel ligt er inmiddels prominent op een
tafeltje. Een versleten ding, dat stapeldraagtafeltje, door de tijd gede-
gradeerd tot ongebruikt en nauwelijks nog opgemerkt voor genoemde
verzamelstapeling van geluk een aanvang nam. Nu beent het oudding
dagelijks centraal het leven binnen. Het dwingt tot een ritueel van kijken
alsook daarbij tot het terugschikken van blaadjes als deze door tocht of
andere windoorzaken van de hilarische stapel dreigen te vallen. Een knap
laag tafeltje ook is het waarop dat ultieme geluk ligt gestapeld, alleen
door te knielen zoals vet religieuze mensen in kerken nogal eens plegen
te doen kan de stapel weer tot de begeerlijke oude rangorde van binnen-
dwarrel worden geschikt.
Gek zou het niet zijn als iemand die de verzamelaar minder goed kent
en bij binnenkomst hem/haar daar zo bezig ziet zomaar gaat veronder-
stellen dat het geheel verdacht veel weg heeft van een huisaltaar, dit
alles nog eens extra benadrukt omdat er een enorme witte kaars naast
het tafeltje geplaatst is omwille van de schimmige dans van schaduwen
die door het flakkeren van de vlam iets ligubers aan het opgestapelde
ultieme geluk geeft, namelijk een wonderlijk laten bewegen bijna van te
dood materiaal waarop al te levendige teksten hun ding liggen te doen.
Uiteraard verklaar ik (jaja ik dus, daar knielend voor ‘t tafeltje) nooit,
bij een vragende blik van zo iemand, dat ik niet geloof, ook niet dat
ik zelfs blij ben dat niet te doen al is dat blij eenvoudig uit te leggen;
het bijbelse beloofde na de dood, hel of hemel, het mag wat mij be-
treft namelijk geen van beide echt wat zijn, zeker niet omdat het nog-
al ergelijk eeuwig duurt zulk een bovendewolkengedoe, denk er ver-
dorie alleen maar eens aan nooit meer te mogen doodgaan en, be-
langrijker nog, dat er in beide nadoodlandjes óf alleen maar het o zo
kwade óf alleen maar het heerlijke goede heerst. Nog niet voor een
kleinste pink aan gemengde bedrijven willen het zijn, die metafysische
afterlapjes. Een wel heel schrapend saaie en niet hebbenswaardige als-
ook, zoals gezegd, veel te eeuwige aangelegenheid in vergelijking met
het aardse beleven waar goed en kwaad opeengeplempt nogal eens
een overheerlijk spanningevend troebel sapje oplevert waarbij, zo leert
de ervaring, een onvoorwaardelijk levenseinde bepaald voor zeker ligt
aangeland en…
Welnu, onbedaarlijk duidelijk moge het zijn; even geen lekker broodje
pekelvlees is het mij, al dat veel te strikt gescheiden goedenkwaadet-
ceteragedoe in ‘t tot nu toe zo ongeziene bovenwerkelijke. Overigens
dit laatste over het geloof wel even heel terzijde hé in deez toch al te
kekke restauratieve godenbliktijden. Dit essaytje wil toch voornamelijk
gaan over ongevaarlijke dwarrelbriefjes waarop met pen of druktoets
een veelbelovend geluk ligt aangedikt. Gelukdikkertjes als; hulp ge-
boden bij terugkeer geliefde, waarbij mogelijk de desbetreffende prof
naar ‘t eigenzinnige partnertje toezweeft met een kranig ondoorgron-
delijk Afrikaans hefvingertje in de aanslag zodat het partnertje daarna
geheel onder de indruk van die erge hef hup blijgemoed terughuppelt
naar vanwaar zij/hij net met bevrijd gemoed vandaan was gerend. Of
wellicht doet de prof heus de ongelukkige hulpzoekende verzekeren
dat hij het partnertje mediumaal zal bevelen zich als de wiedeweerga
weer in de ongelukkige te verlieven. En ‘n belabberde carriëre? Geen
nood aan de hamer! Die wordt natuurlijk geholpen door flux een tele-
phatisch telefoontje naar het carriëreburo te geheimseinen om daar-
mee toch vooral de verdonderde loopbaan van de voor hem zittende
ongelukkige van een danige raketvlucht te verzekeren. Eh… sexuele
impotentie? Ook al heel geen punt voor de internationale prof, binnen
drie minuten zeker helpt ie je daar vanaf door middel van je medium-
azig wat schön verhaspelde Freudiaanse knopen toe te zenden, daar-
bij, toch bezig zijnde, ook wat onverstaanbare bezweringen in de buurt
van je ondertussen mompelend en ploep de potentiekar davert alweer
door je centraal massief alsook over de wat ingedorde dijwellingen.
Onvruchtbaarheid is hierbij uiteraard ondenkbaar en ook daar heeft
deze erg internationale toverman in zijn brieftasje vol gelukshulp een
plaatsje voor gereserveerd, heel wel mogelijk zelfs bestaande uit een
tuitflesje of wat gemalen Afrikaans zacht gras, dat, bij gebleken on-
vruchtbaarheid van betreffende persoon, over de erge onvrucht wordt
uitgestrooid met hoogst waarschijnlijk ook nog eens iets van een baar-
formule erbij uitgepreveld, daarbij tot alle overdaad van gelukspimp
een van de al leeggestrooide flesjes rondzwaaiend als bezat het de
adem van een kind. En zijn dan uiteindelijk al de ongeluksproblemen
van al de wereld opgelost is er voor de prof heus geen nood aan de
doorgaande tover, want dan zijn er natuurlijk nog al die hopeloze pro-
blemen en andere op het briefje gegeven occulte werkzaamheden
die ha beslist, weliswaar tegen een danig passend tarief, uit elke veel
te zwaarwereld geholpen dienen te worden. Een wijs man dus, die
prof. Echter, uiteindelijk zal ook voor hem alle gelukbreng toch heel
werkelijk op raken, daar doet geen turbotoverplus wat aan, eens zal
een ieder tot op het bot gelukkig zijn in deze wereld, zal niemand nog
zijn gelukbreng nodig hebben, zal hij… Hoewel, volgens het dwarrel-
briefje blijft er nog altijd de hulp bij KANS op heel veel meer nog niet
bestaand geluk. Een uitgekookt eitje voor deze Hadji, toch zeker he-
vig prof zijnd in occulte zaken, want hulp bij een KANS, daar kan hij
allerwegen onzes (ook al danig dubieuze) Heere mee op, een kans
namelijk, hoe onmetelijk groot ook, blijft voor profmens Hadji tover-
veilig tot in het on-on-on-oneindige een zalig vette kans om er altijd
nog een stevig peutje meer geluk geheel en al van rond te strooien.
En ik blijf ze uiteraard stapelen de blaadjes!
Zulk een grotesk geluk, daar is de wereldbol wel mee te belopen.
Goed, een moetende conclusie dan maar?
Met open schoen in de modder loopt het geluk je zo tussen de tenen.
Of ook wel:
Lief gedicht, wij
krasgeel maanlicht giebelt inslagkraters
dun in halfslaap wij
naast schroomland
de pijn uitstekend op de zomer ingesteld
fraai gezonde vissen
spugen water lichter
lucht
in vroege longen
fris kristallen bol heus achterop wat
scooter om de reis van hot op her
ook en vooral niet terug naar huis
in zeven sloten dertien ongelukken wereldrijk
van wit en speelgoed waar geen vogelspin op wilde hond
want zoete lagen in versierde klok aan onbeholpen tijd
lekker dit terrasje
zoveel uitzicht ook
hopla zoef en meubels
sold oud?
sold oud?
haar alleen nog dansbelevenis in wolken
nagalm van de zee
om niet op tijd te hoeven zijn voor het laatjournaal

Geen opmerkingen:
Een reactie posten