atheïst:
graag wil ik, niet lichtgelovige, weten met welke argumenten
de gloedvolle spreker tot ‘n standpunt kwam over het atheïs-
me en vooral dat het leidt tot de vernietiging van het denken.
spreker:
het denkproces is een ingewikkeld neurofisiologisch proces in
de hersenen, het toeval van de atheïst een blind proces dus
ook het denken van een atheïst is een volkomen blind gedoe.
atheïst:
er is het beginsel van voldoende grond (geen bewijs /ook geen,
zeg bijvoorbeeld, god) en terecht is er het verstand gericht op
toeval want zie de evolutie toont de rede betrouwbaar, een nut-
tig instrument ook tot overleven.
spreker:
iets wat betrouwbaar is gebleken hoeft nog niet automatisch
waar te zijn, want rede ontstaan op grond van toevalsproces-
sen waaruit ware kennis kan verkregen is deerlijke labbekak-
koek voor een beetje christen.
atheïst:
ah, wel mogen we dan zeker fijn op gods waarheid bouwen,
deze heus op universele schaal als rationeel aanvaarden?
spreker:
ja, want een christen heeft deze atheïstische problemen niet,
deze gelooft dat het heelal geschapen is door God, dat Hij ‘t
bewust heeft gewild zoals het nu is.
atheïst:
O?
spreker:
God heeft een bedoeling met het heelal, de mens met een
goddelijke rede begiftigd kan erop vertrouwen dat hij de ware
kennis over de wereld middels Hem kan krijgen en dat deze
kennis ten volle betrouwbaar is en tot in het oneindige waar.
atheïst:
dus eigenlijk: zonder god geen rationele waarheid.
spreker:
u hebt het begrepen.
Na dit gesprek ging de atheïst nogal in verwarring naar de kerk,
hij wilde van de weeromstuit zo graag geloven dat het gebouw
God herbergt, hij wilde zo graag dat hij door de kracht van dit
geloof de bewoner van dat grote pand helemaal voor zich kon
gaan zien, de bewoner als het ware naar levende lijve op zou
kunnen roepen, Hem zou kunnen mogen aanraken zodat het
erge door de spreker zo verworpen toeval zich verre van hem,
atheïst, zou werpen.
Waarachtig, zo graag wilde de atheïst dit alles dat hij het ex-
periment van geloof met een voor een atheïst bijna ongeloof-
waardige volle geloofsovertuiging aanging.
En niet voor niks zo bleek, want alsof de duivel met het ex-
periment speelde kwam daar zowaar de God van de spreker
aangestiefeld vanuit de pastorie alsof IE net een lekker bak-
kie koffie had genuttigd met een van zijn zo trouwfijne hulp-
knechten, ook wel, in dit huisverband, pastoor genoemd. Eerst
was de atheïst volkomen flabbergasted, gooide dan zijn on-
geloof en zichzelf in volle overgave op de knieën voor hetgeen
hij daar aan almacht naar hem toe zag schreiden. Spijt had hij
direct van alle anti-religedachten uit het verleden. Nooit meer
zou hij twijfelen. Nooit zou hij nog in discussie gaan over de
bestaanszekerheid van de God van de spreker.
Dus zo gebeurde het dat de atheïst nog lang en gelovig kwam
te leven, hij kreeg in de loop van de tijd zelfs zin in een gezin,
kwinkleerde later de heilige woorden van de bijbel over vrouw
en kroost en ging als laatste van het fijn door hem gestichte
gezin dood.
En daar zat hem nu dat in een lied als onderhavige te ver-
wachten cruxje van dit uiteindelijk toch nog op heiligdom ge-
stoelde goedgekomen leven, want heus wel dip alleen zijnde
als laatst overgeblevene kreeg de man alle zin om weer eens
wat na te denken. Gewoon zoals vroeger. In het begin van
deze eenzame denksessies deed hij nog wel eens de bijbel
opslaan om zo tot een waarlijk godsvruchtig denkproces te
komen, maar allengs liet hij dit b-ritueel varen en vertrouwde
op zijn ervaring als denker. Gelukkig ging hij dus dood. Dit
laatste waarmee waarlijk niet bedoeld wordt dat hij het fijn
vond om snel dood te gaan om te voorkomen dat het on-
geloof vanuit een soort van erbarmelijk verlangen naar zijn
veel te deerlijk afgestorven vrouw plus kroost wraakzuchtig
weer terug zou komen, nee zeg, zowaar hier wordt bedoeld
dat de gelovig geworden atheïst onwerelds gelukkig bleef in
zijn opgelopen gelovig bestaan tot op het moment van zijn
niet-reddende doodgaan zodat de spreker uit mij, het lied
hierboven, met ‘n heilig en zekerlopend gerust hart verder
kan spreken over de vernietiging van ‘t denken veroorzaakt
door het atheïsme.
lezer:
Eh… Cruxje?
lied:
Nou, dat hij niet weer werd als vroeger. Dat is toch vet fijn?
lezer:
O
graag wil ik, niet lichtgelovige, weten met welke argumenten
de gloedvolle spreker tot ‘n standpunt kwam over het atheïs-
me en vooral dat het leidt tot de vernietiging van het denken.
spreker:
het denkproces is een ingewikkeld neurofisiologisch proces in
de hersenen, het toeval van de atheïst een blind proces dus
ook het denken van een atheïst is een volkomen blind gedoe.
atheïst:
er is het beginsel van voldoende grond (geen bewijs /ook geen,
zeg bijvoorbeeld, god) en terecht is er het verstand gericht op
toeval want zie de evolutie toont de rede betrouwbaar, een nut-
tig instrument ook tot overleven.
spreker:
iets wat betrouwbaar is gebleken hoeft nog niet automatisch
waar te zijn, want rede ontstaan op grond van toevalsproces-
sen waaruit ware kennis kan verkregen is deerlijke labbekak-
koek voor een beetje christen.
atheïst:
ah, wel mogen we dan zeker fijn op gods waarheid bouwen,
deze heus op universele schaal als rationeel aanvaarden?
spreker:
ja, want een christen heeft deze atheïstische problemen niet,
deze gelooft dat het heelal geschapen is door God, dat Hij ‘t
bewust heeft gewild zoals het nu is.
atheïst:
O?
spreker:
God heeft een bedoeling met het heelal, de mens met een
goddelijke rede begiftigd kan erop vertrouwen dat hij de ware
kennis over de wereld middels Hem kan krijgen en dat deze
kennis ten volle betrouwbaar is en tot in het oneindige waar.
atheïst:
dus eigenlijk: zonder god geen rationele waarheid.
spreker:
u hebt het begrepen.
Na dit gesprek ging de atheïst nogal in verwarring naar de kerk,
hij wilde van de weeromstuit zo graag geloven dat het gebouw
God herbergt, hij wilde zo graag dat hij door de kracht van dit
geloof de bewoner van dat grote pand helemaal voor zich kon
gaan zien, de bewoner als het ware naar levende lijve op zou
kunnen roepen, Hem zou kunnen mogen aanraken zodat het
erge door de spreker zo verworpen toeval zich verre van hem,
atheïst, zou werpen.
Waarachtig, zo graag wilde de atheïst dit alles dat hij het ex-
periment van geloof met een voor een atheïst bijna ongeloof-
waardige volle geloofsovertuiging aanging.
En niet voor niks zo bleek, want alsof de duivel met het ex-
periment speelde kwam daar zowaar de God van de spreker
aangestiefeld vanuit de pastorie alsof IE net een lekker bak-
kie koffie had genuttigd met een van zijn zo trouwfijne hulp-
knechten, ook wel, in dit huisverband, pastoor genoemd. Eerst
was de atheïst volkomen flabbergasted, gooide dan zijn on-
geloof en zichzelf in volle overgave op de knieën voor hetgeen
hij daar aan almacht naar hem toe zag schreiden. Spijt had hij
direct van alle anti-religedachten uit het verleden. Nooit meer
zou hij twijfelen. Nooit zou hij nog in discussie gaan over de
bestaanszekerheid van de God van de spreker.
Dus zo gebeurde het dat de atheïst nog lang en gelovig kwam
te leven, hij kreeg in de loop van de tijd zelfs zin in een gezin,
kwinkleerde later de heilige woorden van de bijbel over vrouw
en kroost en ging als laatste van het fijn door hem gestichte
gezin dood.
En daar zat hem nu dat in een lied als onderhavige te ver-
wachten cruxje van dit uiteindelijk toch nog op heiligdom ge-
stoelde goedgekomen leven, want heus wel dip alleen zijnde
als laatst overgeblevene kreeg de man alle zin om weer eens
wat na te denken. Gewoon zoals vroeger. In het begin van
deze eenzame denksessies deed hij nog wel eens de bijbel
opslaan om zo tot een waarlijk godsvruchtig denkproces te
komen, maar allengs liet hij dit b-ritueel varen en vertrouwde
op zijn ervaring als denker. Gelukkig ging hij dus dood. Dit
laatste waarmee waarlijk niet bedoeld wordt dat hij het fijn
vond om snel dood te gaan om te voorkomen dat het on-
geloof vanuit een soort van erbarmelijk verlangen naar zijn
veel te deerlijk afgestorven vrouw plus kroost wraakzuchtig
weer terug zou komen, nee zeg, zowaar hier wordt bedoeld
dat de gelovig geworden atheïst onwerelds gelukkig bleef in
zijn opgelopen gelovig bestaan tot op het moment van zijn
niet-reddende doodgaan zodat de spreker uit mij, het lied
hierboven, met ‘n heilig en zekerlopend gerust hart verder
kan spreken over de vernietiging van ‘t denken veroorzaakt
door het atheïsme.
lezer:
Eh… Cruxje?
lied:
Nou, dat hij niet weer werd als vroeger. Dat is toch vet fijn?
lezer:
O

Geen opmerkingen:
Een reactie posten