Vanwege dichters op het web e.a. literariteiten.
Maar eerst dit:
10 Geboden en 10 Verboden voor de kunstcriticus*
Geboden is:
- goed en scherp kunnen kijken, denken en schrijven
- helderheid en precisie nastreven
- autonoom en onbevooroordeeld zijn t.o.v. het stuk /
kunstwerk, maar ook t.o.v. het publiek en het medium
- een persoonlijke visie ontwikkelen
- een brede culturele, sociale en artistieke belangstelling
hebben
- kennis hebben van het vakgebied en het filosofische
en theoretische discours
- context en achtergrond geven aan het stuk / kunstwerk
- respect betonen voor makers en betrokkenen
- beseffen voor welk publiek en welk medium men schrijft
- tot een oordeel komen, impliciet of expliciet maar altijd
beargumenteerd.
Verboden is:
- anderen, ook vakgenoten, napraten
- ijdel / zelfingenomen zijn
- incrowd / kunstbonzen proberen te behagen
- zich revancheren over rug van maker heen
- zich tot de vakgenoten richten over het hoofd van
het lezerspubliek heen
- schrijven over dingen waar men niets of onvoldoende
van af weet
- jargon, ook in vakbladen
- ego-tripperij
- vertellen hoe het had moeten zijn / op de stoel van
de maker gaan zitten
- oordelen zonder argumenteren
Dan nu: ‘t oudejaarsblikje (of, zo u wilt, een column vol liefbido).
Want het geschiedde in het jaar 2006 dat er, gelijk
andere jaren, een enorme hoeveelheid dwalende
letters, aangestuwd door niet te duiden krachten,
zich een weg baande naar beslist te voeden woord-
en. Beslist ja, want geen letters, de woorden waren
onbestaanbaar als het doen intrappen van een lang
al wijd openstaande deur. Vette woorden dus, die vol-
gevreten op hun beurt gedreven door een onvermijd-
baar verlangen naar zinnen zich openbaarden aan
een ieder die ook maar van het miniemste teugje aan
woorden hield. Ja zeker, een ieder. En soms waren
het gewoon ook dichters waaraan de wonderbaarlijke
openbaring plaats had. Het zal geen verbazing wekken
dat de met letters gevulde woorden in grote dankbaar-
heid door deze dichters werden aanvaard. Erger nog,
direct vingen ze er veelal mee aan het papier te vullen,
want, met hen, de dichters, heus er is altijd wel een
woordje te wuiven bij tijd en wijle, zowel naar de zee
alsook naar het water in de rivier waarboven de wind
somtijds eigenwijs ondeugende spelletjes speelt met
de strak aanwezige werkelijkheid vol werkelijkheid. Een
werkelijkheid overigens, de dichters toch al een doorntje
teveel in het oog. Donders, ze zijn er heel te overgevoelig
voor. Al de wereld is een ronde mesthoop zo beweren ze
vooral alsook veelal. Stevig gepropt werd er dus in 2006.
Echter, het proppen gebeurde op een dusdanige manier
dat het hier nog enige woorden aan duiding behoeft om
het geheel in het juiste perspectief te zetten.
Dichters namelijk, ze zïjn me een ménsen!
Neem, om gewoon maar wat onderop te beginnen, als
geheel willekeurig bijvoorbeeld iemand als Gijs ter Haar.
Inderdaad een mens van jewelste. Zich altijd een ver-
woest tornadootje spelend tijdens vele optredens op de
slambühne, het mag zonder schroom gezegd als gesteld.
Met alle lijf, met alle inktleden namelijk knalt deze mens
de woorden als een danig gesloopte storm over het hier
te lande altijd wel ergens aanwezig te vinden knoetlicht.
Een kolk van aaneengeregen zinnen laat zich dan luid
spuiten uit dramatisch gevormde hompen waarmee de-
ze dichter zichzelf als het ware op de planken aan elkaar
knoeit. Een loei aan loeien wil die kolk zijn, als moet met
alle geweld de wereld samengetrokken in de woei-woei-
woorden van deze dichter. Een dichter ook die zichzelf
daarbij graag en zonder overdrijving gewaardeerd ziet als
de enige echte slam-specialist van op z’n minst heel Neder-
land gezien de drachtige kreten uit datzelfde verwoeste tor-
nadolichaam mocht er eens een jury heel te stout een ande-
re mening zijn toegedaan.
Een flink baasje dus, deze Gijs.
Terecht?
Ach, zie en dwaal aan de woorden op de site van deze
dichter. Gelezen namelijk blijft er meestal geen al te
smakelijke bühnewokkel van over, niet meer dan wat
daklege pruttel zich hulpeloos spelend als was het een
kam voor een schedel waarop alleen de suggestie van
haar zich nog wat wil manifesteren in uiterste wanhoop
tegen een te verknallende kaalheid.
Werkelijk, het kon in 2006, ter Haar mocht zomaar ge-
schieden.
Zo ook mocht ene Pom Wolff. Plop, zomaar zonder
echte tegenwind was ie er eind 2005 met een dicht-
bundel. En dat na al die beginnende stameljaartjes op
het inmiddels vergane Schrijf.Net waar ie, o dompel
op de nog te komen glorie, meerdere malen vanaf is
geduwd door de webmaster wegens een koontje te
veel aan hechte sleursluipende en vooral ook overta-
lige gramwoorden. Maar opnieuw wist hij zich in het
dichterswereldje te wurmen, deze Pom. Via gezellige
sites als het al niet meer bestaande Poëtry Alive en
andere et cetera’s kwam ie gewoon weer helemaal
terug. Zo terug zelfs dat liedpulleke van Zuiden hem
behulpzaam werd bij het uitgeven van, jawel, de al
eerder genoemde eersteling “je bent erg mens” om
direct daarna (het erge-mens-debuutje was zowaar
nog klam op het blad) dit zo aangeplopte dichtertje
ook nog eens te helpen met een tweede bundel; “toen
je stilte stuurde” geheten.
Twee bundels in nauwelijks een jaar tijd!
Waarbij bovendien die eersteling kwel en godbetert
door ene Ton van ‘t Hof lovend werd besproken als
zijnde een echte dichtbundel. Deze man Hof, het mag
niet anders, had waarschijnlijk tijdens de lectuur van
het Wollfsbundelke een ietwat te luid dichtnummertje
van Rick de Leeuw aan zijn hoofd waardoor het vast
niet tot hem door heeft mogen dringen dat hij in voor-
noemd bundelke te doen had met een pneumpapa-
dichter van de soort dijhijg over vooral wilneuk met
een gleufje dooldood in de wollige glijglibberwoorden
op kranige afdank naar een totaal geflipte wiphemel.
Verdomd, het mag werkelijk echt niet anders mogen,
die van ‘ t Hof had anders toch zeker wel een ietwat
leper gepiept?
Maar goed, nog te verdragen dit alles.
Een deuntje heel veel erger is de pas opgestarte site
van deze Pom Wolff waarop de hecht sluipende veel-
woorden, deze dichter nu eenmaal straf in de kleffe
kleren zittend, het allerhoogste hoogtij kunnen vieren.
Pom Wolff heeft zogezegd bij gebrek aan andermans
digitale bühneplanken gewoon zijn eigen podium ge-
creëerd, het moge straal duidelijk zijn. Ook trekt zijn
site op bijna alle geval in potentie mislukkende dichter-
tjes aan als eendagsvliegen die net voor hun dood be-
seffen dat ze op het hun door het lot gegeven ééndags-
momentje nog niet een minuut behoorlijk van klets-klats-
poëm geleefd hebben en op de Pomsite nog even in een
voorlaatste doodmoment wanhopig hun snufje ééndag
willen scoren. Maar genoeg over Pom Wolff en zijn we-
reldje. Nog meer van deze dichter hier, het zou zijn als
peper en zout strooien op de staart van een draaimolen-
paard. Wél wil nog dit gezegd: deze Wolff is graag een
veenomeen van- en vooral voor zichzelf, hij zal vast nog
heel veel van hem horen.
Pauze?
Koffie en zoete koek?
Lekker, maar we graven eerst nog even verder in de onder-
lagen van dichtland en vinden zowaar een dichter met een
naam die de drager ervan wel verplicht dichter te worden.
Een waar lot namelijk een naam als Vogelezang te dragen,
want daarmee valt in het leven toch zeker alleen nog te
kwinkeleren? En dat doet ie dan ook deze dichter. Een
hele debuutbundel lang snavelt hij als een onvolgroeid en
te hongerig vogeltje de bladluisjes vanonder de blaadjes
vandaan, spuugt, na hier en daar wat dichterlijke smak-
verwondingen toegebracht te hebben aan de luisjes, ze
op papier en wil nu hel en potver hevig teleurgesteld zijn
dat deze bundel veel te weinig wil zijn besproken in litland.
Ja werkelijk, zo teleurgesteld is de dichter hiervan, dat hij
knarsend iemand op het randje van bijna smeekte een re-
censie te schrijven over zijn bundel, en hij, de dichter, zou
dan wel even zorgen dat deze recensie in de De Gekooide
Roos kwam alsook op de Contrabas geplaatst zou worden.
Eigenlijk erger nog was het, want in zulk een grote wanhoop
is deze dichter dat hij die iemand tussen neus en lippen door
ook nog wat regeltjes opgaf waaraan deze recensie diende
te voldoen. Het vergt teveel van dit stuk ze hier allemaal op te
noemen, maar samengevat: de tendens van de bespreking
mocht in MOETENDE zin toch wel overwegend positief zijn.
Heus, zo schreef de dichter het deze iemand voor. Hij, deze
kwinkelerende dichter, zit in de redactie van de hierboven ge-
noemde Gekooide Roos; een wat in de marge verwijlend di-
gitaal litblaadje dat heus haar bestaansrecht nog wel zal gaan
bewijzen, ooit. Een eigen promo-site ook heeft deze dichter.
Een aantal zeker toekomstige bundelgedichten vindt men daar,
waarbij, toegegeven, opvalt dat de bladluisjes almaar groter
groeien naar mogelijk heel echte bladluis, wellicht zo zelfs dat
er in de toekomst misschien wél spontaan een gerenomeerde
criticus zal zijn die holadijee helemaal uit zichzelf…
Zoete koek, toch een plakje zoete koek.
Daarna het bergje op, de bijna top lonkt.
En daar, op die bijna top, geschiedde in het al genoemde jaar
2006 ook dat een verwacht vuurwerk bij een strak gepland eve-
nement zomaar niet gepland uitbleef. Lang al van tevoren name-
lijk had zich aankondiging op aankondiging gestapeld om toch
vooral het zo komende gebeuren de aandacht te geven die het
verdiende. Overal op het internet kwam men wel dit pamfletje
tegen. Ja hel en zowaar, de hele wereld Nederland hoorde in
hoopvolle afwachting gebracht; alleen al hierdoor namelijk ging
het poëtisch gezien beslist een bijzonder jaar worden! Ha, de
wereld Nederland zou sidderen op z’n liedvesten. Een ieder
zou daarna op zijn hoede leven. En ook de schrijver van die
o zo dikke Komrij zou eindelijk eens op een stevig knipoogje
gaan stuiken. Tenminste zo wilde het degene die het evene-
ment veroorzaakte zich graag laten aanleunen.
Maar hel en ploem ploem, het vuurwerk, vooralsnog bleef
het uit.
Een tuttig smeuldingetje gloeide op hier en daar, hooguit.
Geen Komrij die zich om dat gestoken knipoogje aan de
hoogste kerktoren verhing, geen woedende dichters die
zich buitengesloten voelden, geen pennen door poëtische
ogen geramd, geen zwaar uitgewoonde schrijvers met
wanhoop in de knakdelen, geen algehele schrijfstaking,
geen alles vernietigende oorlog in litland, geen te heerlijke
lachwekkende rechtszaken, geen… Hooguit, zoals gezegd,
een onbenullig buitje regen daar, een ietwat fellere hier, zo
heel wel extra onopvallend door de hier te lande toch altijd
al danig vallende regen dat het geen regenjas, geen dijk
verontruste. Het geval ging uit gelijk een te mooie zijden
kous aan de enkel van een mislukte dame; geheel zonder
opwek naar vuur.
En zo kwam het dat de hele wereld Nederland al snel heer-
lijk weer de glazige ogen aantrok en in de al zo vaak gesig-
naleerde slaap sukkelde tot het ooit wellicht weer eens een
vette breekworst zal worden voorgehouden. Dat, overigens,
kan nog wel eens een aardig tijdje gaan duren want hoelang
is het geval Pfeijffer nu helemaal geleden? Weet u nog? Als
een barokke granaat, zo kwam ie ons litlandje binnen geden-
derd. Deze dichter plofte direct tot aan de top met zijn kranige
essay over eenvoudig versus moeilijk. Heel de wereld Neder-
land wist direct van deze Ilja. Verdomme echt tot werkelijk
waar, om Pfeijffer kon direct al niemand meer heen. In raket-
vlucht was zijn kostje gepocht. Naar grote hoogten schoot hij.
Zonwezenlijke hoogten. En daar zweeft hij sindsdien. In grote
eenzaamheid zoals alleen groten dat kunnen. Ongenaakbaar
ook. Echter donnerwetter alsook hoe nu verder? Hoe nog meer,
nog hoger te klimmen? Want eigenlijk heeft deze dichter alles
al gehad; vier of vijf zeker niet onopgemerkte dichtbundels, een
paar universelijke werkjes, een romannetje of drie, een danig
vijver beroerend essaybundeltje, ja werkelijk alles is er al, en
nauwelijks zeven- achtendertig jaartjes oud deze dichter. Pot-
ver-de-kwel inderdaad zeg, want waar nog te eindigen met zulk
een bliksemse carriëre?
Eh…
Goed, goed, voorlopig wat hitsig? bij Ellen ten Damme in
liedjesland zo mochten we als fijne kijkgrage allen op de
nationale telolvisiebuis warmpjes meebeleven.
Aldus ongemerkt toch wat aan de top gekomen willen we nu wel
wat faamnamen, waard hier te mogen prijken. En zie tussen de
vingers van dit stuk spartelt Rutger Kopland, een al wat oudere
dichter die… Maar nee, te flauw. Deze dichter is door voornoem-
de Ilja al stout op een slopend slabedje gelegd. En het is met oude
sla net als met oud geld, raak je het aan dan ga je er als vanzelf
ook een tikje onaangenaam van ruiken. Nee! Geen Rutger. En
ook over Komrij zal hier niet gesproken worden, want al zo bijna
te oud inmiddels dat alle kracht uit zijn kwaaibroek verdwenen had
moeten zijn. Maar godverdehoepel zeg, zie toch weer eens zijn
dit jaar verschenen boekje “Meer gouden woorden” waarin hij als
vanouds, wellicht wat te vanouds, de krak over de politieke kreng-
en van dit land legt. En toch, ik weet het niet, sommige mensen
leven misschien te lang, regelrecht en heel kwaadaardig sukkelt
zo’n gedurig uitblijvende dood uiteindelijk tegen al hun vroegere
faam in. Zie als ultiem voorbeeld de schrijver Mulisch, toch ver-
worden tot een ietwat treurwekkend verdwaasd oud baasje dat
bij tijd en wijle nog wat mag komen mompelen op de ooit door
(een toen zeker nog nieuwe kwaaibroek dragende) Komrij ge-
duide treurbuis. Overigens nog te vinden, dit treurbuiswoord, in
‘t befaamde boekje “Horen zien en zwijgen” van deze Komrij
waarin de meeste televisie uitzendingen van die tijd (1976) wat
mij betreft uiterst origineel op de dodelijke korrel werden genomen.
Maar faamnamen, daar waren we naar op zoek in dit stuk om dit
stuk een redelijk fatsoenlijk balansje te geven, namen van in de
hele wereld Nederland bekende dichters die vooral ook op het
web nogal doende zijn al hun genialiteiten om te werken naar een
gratis digitale taal.
Webmonsters dus.
En ja, nauwelijks nog aan de zoektocht begonnen dreunen we
al direct tegen Droog aan, tegen ene Bart F. M., u weet wel, de
man die Pfeijffer wel eens even Gronings in de bahrokke kuit
ging bijten, maar in het bekje vooral het harde luchtledige vond.
Een literaar drama van jewelste zo is graag te stellen. Maar
kramp zeg, nemen we deze Droog dan verglijden we met alle
kans terug naar de onderkant van het begin waarmee we via
de dichter Gijs ter Haar begonnen. Natuurlijk, er zou genoeg
vrolijks over bijvoorbeeld zijn heen-en-weer-ren-optredentjes
te zeggen zijn, maar toch: even geen Bart F.M. hier. Het dal
namelijk hebben we al gehad.
Een Han van der Vegt dan maar?
Want een echte dichter volgens de al eerder hier geroemde
Ilja Leonard Pfeijffer die in zijn bespreking van het lange ge-
dicht ‘Exorbitans’ van Van der Vegt opmerkte:‘En uiteindelijk
is het gedicht natuurlijk een volledige mislukking. Maar in elk
geval mislukt het glorieus. (…) Werd de poëzie maar vaker
bezocht door zoveel pretentie.’
Ja zeker!
Hoewel, het geneuzel in een werkboek van deze Han van
der Vegt op de Contrabas in het verleden, een werkboek
waarin hij het veelal heeft over alle eigen dichtdoedingetjes,
het zou zomaar een geldige reden mogen hebben kunnen
zijn om hem geen bescheiden plaatsje te geven hier, want
zoveel woorden fröbelen rondom de eigen gedichten het
heeft toch iets van mmwah. Maar ja, als Pfeijffer hem zo’n
hemels plekje aanwrijft moeten ook wij wel zeggen: Han van
der Vegt is hot. Dan moet hij er hier godver heus bij mogen!
Helemaal ook omdat ie zo knap die overtoverlange gedichten
van hem hup zomaar uit het hoofd weet op te lepelen vanaf
deez of gene alle mogelijke podia. Gedichten evenwel, waar-
van, volgens mijn antenne, tijdens het bühnelezen geen hond
wat zal behappen, want zoals ik al vaker heb beweerd in re-
censies (Wijnberg ook zo ongeveer inmiddels mocht ik horen
in een documentaire) het gesnater vanaf de bühne gaat, toe-
gegeven, voor een deel ook door mijn ongeduld, meestal het
ene oor in het andere oor uit. Zeker geldt dit bij lange gedichten
vaak zo ongeschikt voor het podium wat mijn – en nu ook eh…
Wijnbergs – persoontje betreft. Geen sprake is er namelijk van
de mogelijkheid tot reflectie op dat moment. En degene die
zegt het wel allemaal te kunnen verstouwen tijdens zo’n voor-
leessessie, die kwekt waarschijnlijk wat al te bangig met de
hype mee om maar niet voor paardebloem in het rozenveld te
hoeven worden aangezien. Hooguit de stem, de klank en de
lijftaal zijn met heel veel goede wil als zodanig te waarderen
tijdens zulks bühnegebeuren. Maar waar hebben we het dan
nog over meer dan dat het heel af en toe, maar dan ook heel
af en toe, wel eens helpt een dichter op de bühne aan te horen
om zijn dichtwerk eventueel wat meer wilwillend tegemoet te
treden. En godver, zo bedenk ik me plots, dat zeurboekje op
de Contrabas moet er natuurlijk noodgedwongen bij opdat de
poëzie van deze Han van der Vegt dan pas echt heel wel wer-
kelijk zal willen gaan werken.
Een-laten-werk-boekje. Pleureka zeg!
Wie nu nog?
Eh…
Eh…
Eigenlijk geen lol te beleven hier aan de top. Jammer dat we
Gijs al hebben gehad.
Natuurlijk, we kunnen het over ene Risee gaan hebben met
z’n nog steeds? nauwelijks twaalf in elkaar geflanste gedig-
gies, toch een huh?basis vanwaaruit hij een bek opzet alsof
ie al een bundeltje of wat op zijn naam heeft staan en waar
dan ook nog eens een raar deel van de litwereld met kloek
bewonderende glansoogjes bij staat te kijken of ie een hels
aankomend wonder mag zijn. We kunnen het over ene Xa-
vier Roelens hebben waarvan de nog te komen bundel op
voorhand al door Risee in de wattekens is gelegd, een Roel-
ens ook die verwoede pogingen doet om in het Walhalla van
letterland te komen middels heuse kritisch keuvelende glim-
teenstukjes (eh… waar is dat frommelspeenstuk over die van
Bastelaere op z’n site gebleven?) waar een hooglievende klim-
plant nog niet aan zou willen beginnen al had ie al het zelfver-trouwen van bijvoorbeeld een Breukers. Ja, we zouden het
werkelijk zomaar over deze twee coryfeeën kunnen hebben
nu ze in de hoedanigheid van nauhgty twins saampjes met
sloere roodstalen flaplaarzen per se literair Nederland binnen
willen rampen als hadden ze een diploma diepduiken op zak
zo groot als de kaart van poe hé zie Nederland. Heus, het zou…
Maar we kunnen het natuurlijk ook over de underperformer
Harmens gaan hebben die op de radio wel zulk een slappe
interviews houdt bij tijd en wijle (zelden vraagt ie eens lekker
door op het moment dat het er toe doet) dat het vaak te poë-
zalig wordt om er naar te luisteren. Mijn radio in ieder geval
zakt er samen met mij van door de knieën kwekt die Harmens
door de lampgewanden van mijn geluidstechniekdingetje ons
wereldje in. Verdomd, drie keer ben ik ermee terug geweest
naar Media Markt, met mijn radio, maar daar kunnen ze niks
meer aan die Harmens doen zo beweren ze stellig dan hoog-
uit aan het door mij daar gekochte geluidsapparaat een extra
Harmens-uitzetknopje monteren dat automatisch klik zegt als
deze Harmens weer dreigt te verschijnen in de ether. Maar pf-
ffrrt zeg, da’s toch geen oplossing? Want hoe met al die lieve
luisteraars die zo’n knop nog niet hebben?
Ook kunnen we het nog hebben over het feit dat er nogal wat
dichters hier niet aan bod gekomen zijn, volkomen willekeurig
overigens, of over het feit dat ik geen druif zin meer heb verder
te schrijven aan dit literaire wandelingetje, in een heilige bui van
verhoogde wandelzin begonnen, maar er, uit een bizar soort
plichtsbesef, toch nog even mee door moet gaan (was ik ervoor
gevraagd, NOOIT was ik er aan begonnen), zeker ook daar ik
nog een eigenzinnig stroompje overgebleven schrijfvocht in
mijn hete schoenvoeten weet om nog de laatste stappen te
kunnen klossen met bijvoorbeeld ene Ep Meijer die dan wel
het stoere besluit nam om zijn huis met goudkraan, vrouw en
kinderen weg te doen om de schrijverij, echter dit stoerbesluit
(toch een lekker romantisch idee uit de negentiende eeuw toen
de kunstenaar zonodig in armoe moest lijden om, in dit geval,
tot de schrijf te komen) nu wel weer op zo’n danig koketterende
wijze zit uit te benen op zijn site dat ik als liefdevol slurper van
het geschreven woord de neiging boven geklotst krijg een wens
te gaan braken dat deze Ep toch maar alles bij het oude had
gelaten. De eigen treurstanden zo onvoorwaardelijk op gaan
zitten doffen, hel, het is niet mijn bordje soep. In mijn soep moet
de lepel rechtop blijven staan van anderdiers vlees en niet van
het eigen uitgebleekte viesvelletje. Daar hebben we toch zeker
L. H. Wiener al zo’n beetje veel en heel veel beter voor?
Nog meer?
Welnee, we gaan het over niks meer hebben, we gaan afsluiten.
Hoewel, die Ingmar Heytze ook wel een lekker beschrijftypje is
zo met dat reisfobietje van hem, dat hij probeert op te lossen
door middel van het voortrazen over gods wegen op een Vespa
met een snelheid zo hoog dat de boze buitenwereld hem even
geen kwade boe kan maken. Waarachtig, die boze buitenwereld
schiet als een versnelde film langs weerszijden van de Vespa
en aan hem, op die Vespa gezeten, voorbij. Het is heus, hij
schreeuwt er zelfs zo nu en dan over in interviews, schrijft er-
over in stukjes waarmee wij als graaglezers natuurlijk uitermate
verguld zijn, want waarlijke (niet-Epse) autobio-akkefietjes je
kaner als lezer maar niet genoeg over lezen. Hij, deze Ingmar,
schrijft ook gedichten, maar die zijn toch een stuk minder leuk
te beleven veelal. Nee, geef ons dat straatangstje maar, want
dichters, god mens, die hebben we deeztijds al zoveel te genoeg
en…
Stop nu!
De nagels van mijn heilige wandelvoeten malen, zo zonder druif-
zin, al een tijdje zuchtledig in mijn pantoffels van totaal uitgeputte
vreugde over de beschrijving van zulk ‘n olijk ulevellenbestaan als
van bovengenoemde poëten. En om nu alleen nog wat droge maal-
nagels te zijn zo op het laatst van dit oudejaarspraatje het is niet
hun sip of tea zo stralen ze dwars dwars door de geruite stof van
mijn huisglijders heen uit, want niet op een haar na geveld, ha, ze
hadden nog wel even…
Echter, zin is up, time is up.
Rest mij het jaar 2007 schoorvoetend aan te kondigen.
Want 2006?
U zag maar!
Werner Spaland
* Bron: site Arne Schoenvuur
Afbeelding boven: SAGE /2006
Geen opmerkingen:
Een reactie posten