maandag 10 december 2012

Geen verhaal, geen anekdoodje, geen gedicht, geen…

Een paar dagen terug iets geschreven over een poëziemiddag
waarin ik begon met een gedicht van Arjen Duinker “De zon en
de wereld”. Welnu, daar zal dit geenstuk niet over gaan. Ook niet
over het optreden van Arjen Duinker met Kees ‘t Hart bij de pr-
esentatie van de bundel van Alexis de Roode in Utrecht (want
schone schijn van niet-schijn in of over sinaasappels, adelaars,
letters, zon en veel wereld van nog meer schijn en niet-schijn
en dan toch weer wel schijn tot in ‘t onwaarschijnlijke hels ver-
dwijnend in genoemde schijn zonder draag naar betekenis om
niet-betekenis in poëtische sinaasappels zon adelaars bloem
bloei en niet-bloei dit zo schone gedicht dat je het aan ieder
begin van de dag zou kunnen beluisteren om zo’n dag eens
even lekker vet te gaan beginnen in een stroom van room
boter kaas en eieren met onder de tafel dan wel een bakje
ongedefinieerd spul, een aroma verspreidend zo venijnig dat
het vette van de dag al snel ‘n mager kuchje wordt en waarin
je hele als zodanig begonnen zelf zich in een danig bleek filo-
slootje terugvindt te betekenen waarna toch heel wel mogelijk
de conclusie getrokken kan worden weer een ‘diepe’ dag te
hebben gehad waarin de schijn de niet-schijn weer stevig in
de niet-/wel betekenisharen zat zodat de zo vreugdevol be-
gonnen dag toch nog een flink gat in het netje van je onver-
mogen zwom waardoorheen je dan, zoals andere dagen, ook
nu weer geperst werd zonder de te kleine mazen te zien als
te kleine mazen die je weleens even het ‘echte’ leven van die
dag gaan afbijten).

Maar goed, daar gingen we het dus niet over hebben, heel
geen autoriteit heb ik op dat gebied en ook is het niet goed
voor de loop van dit geen… dat vooral ook geen recensie wil
zijn, zo ik dat al kan, recenseren. Al die kale zonwereld met
zulk een warmte ge… maar nee nee nee!!!! Het er niet over
hebben. Zo ook niet over de avond zelf, die in een wervelen-
de drukte verliep, want werkelijk stampvol dat café waarvan
ik de naam vergeten ben, deze ook niet opzoek omdat het
voor de rest van dit te schrijven geen…stuk van geen enkel
belang is meer dan dat er een plaats is in Utrecht waar het
allemaal gebeurde zoals te zien is op onderstaande bewijs-
foto:
Kl_bew_2_p4204520
Foto SAGE A. D. & K ‘t H

Maar zoals gezegd, daar gingen we het even beslist niet over hebben.

Wel over twee rozen.

Erg knalrode rozen, die op de rand van een brug lagen in Utrecht.
Rozen die ik na de presentatie-avond op weg terug naar de auto
vond op de grijze rand, hals in het donker al, hals over kop ook
daar neergelegd zo leek het. Grof kruislings, alsof ze de dood
van iets aangaven. Een vroegtijdige en onbedoelde dood. Want
midden in de stad met rode rozen lopen, apart verpakt in cello-
faan, het lijkt mij niet de opzet naar even fijn een gezellig doodje
van wat dan ook te ondergaan zo midden op een brug waar,
weliswaar uitwat riekend, levengevend water wallustig onder-
door kabbelt als is de eeuwigheid vooral een beslist te willen
hebben feit.

Rozen, twee rozen.

Je zou er van de weeromstuit zomaar midden op straat een fijn ge-
dichtje van gaan declameren, gepast uiteraard (dus bloemrijk, iets
over en met een café ook):
Bloemrijke verbindingen

sierlijk het haar (ongedurig

soms moe en tolk van zucht en zwavel)
gewichtig boven welle wangen

graagogen vol nachtcafé

verre gezichten op conversatie
in toogstille spraak naar mooi / zichtbaar verdragen

te nemen slokken golven gekooid

in het glas
op chaos van gewichtloos vertrekken

os reikt naar zolder op fréle poten van behang

loeit schoorsteen warm barkeeper klimt in zijn
lach werpt kopstootjes tussenbeide

de adem naar buiten


waar rolgevels 


Maar zoiets, dat doet men niet halverwege de nacht en midden in
Utrecht. Kun je als lezer van dit geenstukje donder op zeggen dat
ik dat niet deed. Maar mooi was het wel geweest had er vanwege
die rozen een gedicht over de keien geklonken zo op de donkere
brug daar in dat toen zo zwarte Utrecht. Een schaamteloze ode
aan twee stukjes natuur. Nu ja, eigenlijk net zo lyrisch als Alex de
Roode dat doet in zijn bundel volgens de achterflap, ja, het ware
werkelijk een pleidooi (ook op achterflap) geweest voor de…
Maar ook nu weer; nee, nee, nee!, niet in dit geenstukje.

Rozen! Daar zaten we mee aan het hoornvlies.

Een knak in de liefde, zo denk je in tweede instantie bij het zien
van die rode spatjes op dat grijs, de een naar rechts, de ander
naar links zich afwendend zonder nog die zinderende schijn van
fijn! Of, beter en lyrischer zelfs, een nauwelijks nog waarneem-
bare rimpeling in het water, van een mogelijk dubbele zelfmoord
omdat de zon weliswaar veel verliefdheid bracht, maar die ver-
domde nacht het evenzogoed totaal uit de hand heeft laten lopen,
die liefde, ja, zelfs kranig uit het leven heeft doen meppen: Halte/
eindpunt van de liefde, hier uitstappen graag, vanaf deze brug!

Het zou waarlijk heel mooi zijn hadden die rozen dit resultaat
tussen de doornen hangen, een stevig potje drama van jewelste,
zomaar op een onbenullig brugje in Utrecht waarbij bovenstaand
vers dan heel wel past. Maar mogelijk ook is het dat twee elkaar
nog totaal onbekende liefwillers daar bij die brug een blind date in
hun leven hadden georganiseerd, met als lief herkenningsteken
allebei een roos in de linkerhand, uiteraard ter hoogte van het ver-
wachtingsvolle hart gehouden, bij gebleken geschiktheid alras in
een vlammende verliefdheid schoten daarbij de rozen gewoon in
de zo plots ontstane passie voor elkaar verhit vergetend op de
brugleuning hebben geschoven. Of, wel wat minder lyrisch, het
kunnen ook een paar drugsdealers zijn geweest die daar ter kek-
ke misleiding van de hermandadjes onder roodrozenlijke mom
hadden afgesproken om wat winstgevend verdoofspul uit te wis-
selen.

Allemaal mogelijk.

Maar reëeler lijkt me het door mij vluchtig geziene feit dat nadat
het optreden door Duinker en ‘t Hart was gedaan de dichters een
minuut of vijf bij de uitgang bleven staan, waar ik ook stond, nog
wat zippend aan een drankje om daarna met nog halfvolle glazen
het terras op te schieten om daarvandaan ook al snel weer te ver-
dwijnen met de gekregen roos (ze, de rozen, lagen achter de open
deur de hele avond zo was te zien bij binnenkomst) als dank voor
al ‘t gedane optreedwerk en dat ze onderweg elkaar eens verbaasd
hebben aangekeken met een blik vol roos als te rood ding in de
hand bungelend, een nu hier in het buitense toch wel wat al te
vreemd voorwerp, om er daarna zo snel mogelijk van kwijt te kom-
en door bij de eerste de beste brug die roodknoppen, verpakt in
doorzichtige cellofaanvelletjes, op het zo grijze randje te droppen,
het zou zomaar kunnen.

Weten zullen we het nooit.

Tenzij…

Nog anderhalve week hebben ze bij mij thuis in een lege genever-
fles (Kethel 1) gestaan, de twee rozen, naast een klein model tele-
visie waaruit bij tijd en wijle de wereld de rozen wat kwam affleuren,
de een er wat gevoeliger voor dan de ander, want aan het eind van
die anderhalve week was de roos die al die tijd het dichtst bij het
brengoog had gehangen dood als een vermepte mug terwijl de an-
dere, zo’n tien centimeter verder van het toestel af hangend, alleen
maar totaal verdroogd was, wat kleiner geworden weliswaar deed ze
zich nog dapper voor als een roos, heel wel net in lllllllliefde ontloken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten