organiseerde de Vlaardingse stichting Winterwarmte zoals
op iedere eerste zondag van de maand ook op zondag 4
februari een poëziemiddag in de Steeg.
En om maar direct met de deur het sonnetgebouw in te razen
eerst iets uit de bespreking “Spannende sonnetten” geschreven
door Thomas Veassens bij de bundel “Yoh! de liefde”van Maria
van Daalen: Wie schrijft er nog sonnetten? Welke dichter com-
mitteert zich nog aan strenge formele voorschriften? Afgezien van
een anachronistische figuur als Jean Pierre Rawie zijn er dat niet
zo veel. Gerrit Komrij doet het zo af en toe, Jan Kal, de plezier-
dichters het zijn toch een beetje de paljassen van de poëzie die
zich nog aan sonnetten wagen. Er is er natuurlijk ook Jan Kuijper,
maar als serieuze dichter staat hij betrekkelijk alleen in zijn trouw
aan het stramien van de veertien regels. Onder echte dichters is
het vrije, ongebonden vers in de mode.
Sonnetten dus, en een hele middag.
Alexandra mocht aanvangen te sonnetteren met een vers over
schone kunsten of iets dergelijks en voordat men er erg in had
(één sonnetje, daarmee namelijk mocht ze als opwarmertje be-
ginnen) was ze alweer klaar waarna Simon Mulder zich achter de
microfoon kon vertonen om een lezing te houden over de son-
netkunst.
Lezing? Ja zeker, een lezing op deez poëziemiddag!
Op Alexandras site vond ik, over de? lezing, klaarblijkelijk al el-
ders eens op een sonnettenavond gedaan, dit: De eerste spreker,
Simon Mulder, een keurige goedgeklede jongeman, vertelde met een
haast wetenschappelijke precisie van de geschiedenis, het metrum,
de versregels en de dichterlijke vrijheden die bij deze vorm van dicht-
kunst horen. Het publiek was muisstil, luisterde aandachtig en nam de
informatiestroom, die kundig gedoseerd over hem heen werd gestrooid
in zich op en genoot. Er was ruimte voor vragen, voorbeelden en zij-
paden die bewandeld mochten worden en alles in de strakke hand van
Simon Mulder.
Mogelijk was het een andere lezing, want mijn ervaring met “Het
Sonnet, vehikel voor Rijmzieke Mispunten of Ideaal voor Vorm en
Inhoud” was toch een ietsje pietsje andere dan de hierboven be-
schrevene. Deze lezing leek mij te regelrecht overgeneuzeld uit
het boekje “Lessen in lyriek” van W. Bronzwaer waarbij, voor de
betere oorglij, nog wat garnering was toegedropt bestaande uit
enkele korte voorbeelden van de poëzie van Gorter, Perk alsook
Kloos. Te weinig sonnetsappig was het al, en te saai werd daar-
door de voordracht. Had de dichter het nu gehad over dat ˜pal-
jasserige”" (zie hierboven bij Thomas Vaessens) eventueel, als
het dan toch moet zo’n lezing, in verdedigende combinatie met
de sonnettechniek, het geheel was wellicht nog een pruimpje te
schelpen geweest. Nu was het wat mij betreft een veel te s’on-
netjeslezing van twee keer niks ook al leek de dichter heel zijn
erge best te doen.
Maar geen nood, Kees Godefrooij kon na deze lezing heel wel
invulling gaan geven aan al het geleerde van de lezing met en-
kele sonnetten waaronder “Addergebroed”. Echter, een gezapig
voorlezen werd het, als moesten de woorden een te lange reis
afleggen helemaal vanonder uit het danig lange lijf waarin de
dichter huist. Een warmpjes huizen wellicht gezien de wat trage
lichaamsgang waarmee de omgeving rondom deze dichter door
deze dichter wordt bedwongen. Volgens Sander Groen, die deze
middag zoals ook op de andere poëziemiddagen gewoonlijk de
dichters mocht inleiden, laat Godefrooij zich vooral inspireren
door de liefde en de dood uit de Griekse en Romeins cultuur.
Hij schijnt al enkele bundels te hebben gemaakt (eigen beheer?)
en geniet, volgens dezelfde Sander, een donker bestaan in Am-
sterdam. Ook is hij actief op de Meandersite alwaar hij nogal
eens een stukje schrijft aangaande de poëzie of daaromtrent
waarbij in mij tijdens het lezen ervan nogal eens ‘t vermoeden
wil gaan groeien dat hij zich daarbij wel wat erg braafkes laat
sturen door wat hij kort tevoren nog gelezen heeft waardoor er
te weinig spannende afstand ontstaat. Of, eerlijker en wat be-
ter gezegd, alsof Godefrooij een vers geleerd lesje schriftelijk
(zie ook de woorden “Deze tekst bestaat vrijwel geheel uit ci-
taten van…” die nogal eens onderaan zo’n stukje willen staan)
opdreunt dat, zoals aangestipt hierboven, in bijna niets afwijkt
van hetgeen net gelezen is en dat alles ook nog zonder wer-
kelijk al teveel durf van eigen inbreng waardoor die stukjes
nogal eens wat overbodig lijken zo wil mijn ervaring veelal zijn
na het lezen ervan.
Kees Godefrooij (foto SAGE)
Edoch, de middag ging heus vrolijk verder, want Alexandra wilde,
na Kees Godefrooij, iets anders doen, maar begon toch maar
eerst met een sonnet “Desdemona” getiteld waarna ook nog o.a.
een “Menoriam”. Ondanks haar keurige verschijning (zie ook
stukje over Mulder op haar site), verdomme toch een ‘opleukend
pluspuntje in podiumland’ zo is toch wel fijntjes als onvervaard te
stellen, was haar optreden niet van dien aard dat ik er meer woor-
den over wil schrijven dan ik hiervoor deed. Trouwens het werd toch
al tijd voor een stevige pauze waarin gitaarzangmuziek graag wilde
opklinken volgens Rutger & Salomé waarover op hun site dit is te
lezen: Een zangstem en een gitaar. Meer is het niet. En meer hebben
Salomé Aussen en Rutger van Houwelingen ook niet nodig. Met z’n
tweeën weten ze nummers ‘neer te zetten’ die oorspronkelijk door een
hele band gespeeld werden. Dat doen ze zowel akoestisch als (Licht)
versterkt. Op hun repertoire: nummers van Tuck en Patti Andress,
Joan Osborne, Rory Block.
Na de pauze vol S&R, het sonnetspul, opnieuw.
Simon Mulder opende het tweede deel van de middag met een aan-
tal sonnetten die, naar mijn tijdens deez middag toch al te onwillig
geworden smaak, nogal te erg archaïsch klonken. Als waren het be-
wust vol oubol gepropte technische schoolvoorbeeldjes van de ook
al veel te technische gaaplezing. Werkelijk zo erg oubollig klonken
deze versjes dat ik in eerste instantie dacht dat hij sonnetten voor-
las van een of andere negentiende eeuwse dichter. Echter, een be-
zoek aan zijn site later liet mij ontdekken dat hij ze toch werkelijk
zelf heeft geschreven. Volledig terug naar het karrenwiel wellicht wil
deze dichter? Want geen idee wat deze belegen aandoende sonnet-
ten toevoegen aan de huidige asfaltwegen meer dan dat ze heel wat
minder hard de poëziewegen op hun taalkleurige donder geven dan
de ˜vrije ongebonden” postmoderne onrijmbolides met het fragmen-
tarische zoefrubber aan de glimvelgen.
“Ik hoef maar één keer op te treden, maar dan wel veel langer, waar-
schijnlijk omdat ik zo duur ben”. Zo begon J. P. Rawie even later zijn
optreden. Hij babbelde daarna olijk wat verder over het waarom van
zijn vormvastheid, over het ordenend aspect van zijn… Kortom, de
dichter deed met zijn anekdotische “dingetjes” het toch wat al te saai-
serieuze niveau van de voorgaande lezing weer even op de zo brood-
nodige ‘normaalvoeten’ terechtkomen gelukkig. Helaas sprak Rawie
sneller dan mijn pen kon voortrazen over papier dus kan ik alleen
maar onprecies deze wat losse “dingetjes” hier neerschrijven om toch
in ieder geval aan te geven dat de middag wat luchtiger eindigde met
het optreden van Rawie dan het zich met vreze liet aanmiezeren in de
acts voorafgaande aan deze dichter.
Werd het toch nog leuk.
Ook is nog te melden dat Rawie een aantal sonnetten (Idille, Vonnis
et cetera, en op verzoek van iemand uit het publiek het niet-sonnet
Moment) voorlas uit een bundel waarvan ik vanaf mijn plaats in de zaal
lezen kon dat het zijn verzamelde verzen behelsde en waarvan ik, zeker
ook door de luchtige anekdootjes die de dichter tussen de versjes door
vertelde, in weerwil van nogal eens wat hoogliteraire geluiden zomaar
vond dat ik ervan genoot al kreeg ik beslist geen tranen in de ogen
(zoals iemand mij later verzekerde die ze wel in sappige bakhoeveel-
heden had voelen opwellen) van deze sonnettelijke verzen. Nu ja, laat
ik vooral eindigen met het feit dat Rawie zijn duurzijn zeker niet al te
goedkoop verkocht heeft met z’n voordracht zodat de middag, naar mijn
bescheiden mening, zo op het laatst toch nog redelijk lekker gered werd.
Jean Pierre Rawie (foto SAGE)
4 Reacties
Geen opmerkingen:
Een reactie posten