donderdag 20 december 2012

Brief (100) uit Schiedam

Nee over mijlpaaltje honderd zal niet gesproken.

Reeksen? Peuleschilletjes.

En over het oude jaar wil het al helemaal niet gaan.

Ik ga het eens over mijn zelven hebben, want daar
is tot nu toe niet veel van gekomen, heel die mijn
zelven zijn al die tijd verdoezeld geweest als koeien
in een keurig verpakt lapje rundervlees, als verdoe-
zelde gedichten in proza, als onzichbare nootjes in
een dop, als eh al de letters in het woord letterloos.

Hoog tijd dus.

Want ten eerste lijk ik op een stoeltje zonder zetel,
niets of niemand kan op mij ter zetel liggen, hangen,
leunen of zitten, hooguit bepaal ik voor een enkel en
heel kort moment een denkgang vol twijfel bij iemand
die mij in het zitoog krijgt als iets waar mooi geen zit-
ting aan klopt.

Ten tweede wil ik dat wat graag, op zo’n stoeltje lijken.

Ten derde is het zo wel weer genoeg over mijn zelven.

Het over anderen hebben is veel leuker natuurlijk.
Trekt ook veel meer lezers zo merk ik al tijden.
En lezers, zo heet toch zeker het cliché, die houd-
en het schrijfwerk van een schrijver in leven als was
het een voswerkje in een modern kippenhok waarin
zo’n voswerkje de kippen heus kan doen opkakelen
naar wat meer leven en de kippen op hun beurt weer
etc., tenminste in zoverre dat in een legbatterij kan
natuurlijk, de ruimte per kip namelijk is nogal beperkt
zo weet dus ook de hele partij voor de dieren.
Maar eerlijk gezegd over anderen heb ik het al eens
uit en te na gehad in de oudejaarslink van hierboven
en ook heus in de serie Mijn vriends meningen’. Bei-
de, maar vooral de laatste als reeks uitermate tot in
alle hoogten gewaardeerd door tigtallen lezers, zelfs
door een ‘bekende’ dichter, al heeft ie, te vermoeden
na lezing van de serie, wel zijn nogal naïeve commen-
taar onder mijn ‘Brief aan God’ schielijk weggehaald.
In de hierboven genoemde ‘Mijn vriends meningen’-
serie namelijk wordt nogal ten strijde teruggekomen
op het weggehaalde Godscommentaar (in de serie is
dat commentaar in ’t geheel, heus en echt onbedoeld,
bewaard gebleven) van deze dichter en…

Eh genoeg nu over anderen.

Hoewel, de buurvrouw, u weet wel, die een tijdje-
geleden
nog zo geëxalteerd over haar lieve leider
mij aansprak om eens een gedichtje voor hem te
schrijven, welnu, die buurvrouw is uitgegleden over
een bergje glad geworden sneeuw dat hier nu al
een flink weekje ligt, precies boven op haar gezicht
is ze gevallen zodat het geen gezicht méér is dan
een bult van purperblauw waaruit, ook al door een
gebroken kaak, geen kranig kikje aan geluid nog
kan komen. Die bijleider van de buurvrouw, overig-
ens, is, in ieder geval voor de Bühne, ook al een
flink toontje lager gaan zingen zo lijkt inmiddels
nu hij karrevrachten gedoogverantwoordelijkheid
heeft gekregen en zijn meeloopkloontjes toch flink
wat minder perfect gekloond bleken dan hij gewild
had, het stoere jongensborstje opzetten is voorals-
nog zeker voor de helft verdwenen, al beweert Ab
Klink dat hij verwacht dat het bijleidertje echt geen
stoertoontje lager zal gaan zingen de komende ja-
ren. Maar ha, dit is geen punt naar minder waard-
ering zo wil mijn buurvrouw, voor geen kleintje ver-
vaard weet ze daar wel weer een flukse oplossing
voor te vinden als de nood aan de leider mocht
komen. Ook met het gehandicapte kaakje trouwens
wil ze niet voor een gat gevangen, ze loopt nu met
haar enige dochter over straat die haar bultgemom-
pel op wonderbaarlijke wijze weet te vertalen naar
een verstaanbaar verhaal. En daarbij is ze ook nog
eens bloedmooi, die dochter, zodat willekeurig welk
een ellenlang verhaal van de moeder over dat niet
haar leider de schuld is van die uitglijberg, maar de
gemeente geen enkel probleem meer is om aan te
horen. Zelfs het verzoek om een gedicht te schrijven
voor die leider wil vol graagte ingewilligd met het oog
op de grage kans de dochter zo’n door mij gemaakt
leiderslied voor te kunnen dragen. Liefst in een try-
outvoordrachtje met haar alleen natuurlijk, om te be-
palen of het lied wel goed genoeg is om haar lieve
moeder te plezieren.

Maar goed, dit alles is bijzaak, ofschoon ik al wel de
eerste zinnetjes heb voor dat liedje: O leider van ons
kleine werelddeel / een ieder smakt de klompen op
het nat struweel / maar u met al uw leidersgaven / o
u zal ons aan het ware leven laten laven / u weet hoe
het onze klei nu moet vergaan / u zingt geen blub te
blab of zulks ander waan / u doet onze harten… Ver-
der loopt het ding nog even niet. Het moet natuurlijk
wel snel klaar en ook heel schoon zijn, dit lied, per slot
wil er graag op gedingest worden met al het dochters-
schoon, het hele nog resterende oude jaar uit liefst.

En zo zijn we weer vrolijk bij het begin van deze brief.

Mijlpalen?

Ik heb er gewoonweg niets mee!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten