donderdag 20 december 2012

Brief (103) uit Schiedam

In de vorige brief leek het of ik de poëzie uit de bundel Geachte
muizenpoot en achttien
andere gedichten van F. Harmsen van Beek
blubber op blad vind. Nee dus. Hoewel er onder de schedel geen
vuurbakens spontaan gingen ontbranden tijdens het lezen van
Van beeks gedichten wil de laatste brief alleen maar zo zijn ge-
schreven omdat poëzie blijkbaar zonder gegronde reden uit be-
treffende bibliotheek wordt geflikkerd. Ik namelijk verwoordde,
toegegeven op een geheel eigen wijze, een door mij vermoedde
oorzaak waarom onderhavige dichtbundel uit de collectie van de
Maastrichtse bibliotheek is gegooid. Namelijk: een naar warrig
neigend werkje hier in huis en niemand leent het dus opdoeken
die handel. Een legitiem vermoeden wat mij betreft, want gebrek
aan ruimte lijkt me in dezen geen argument, dunner kan een
bundel nauwelijks zijn.

Bar!

Een veelwerf bar ja, dat mogelijk voor de keuze aan leesvoer
binnen de muren van bibliotheken funest wil gaan zijn op den
duur. Is er voor gulzige lezers uiteindelijk alleen nog de Do-
nald Duck te vinden. Of iets dergelijks als de bijbel nog net
wellicht. En daar krijg je toch de drek van in de laarzen. Een
bundel van bij voorbeeld Tonnus Oosterhoff, een bundel van
Arjen Duinker, een bundel van Astrid Lampe, weinig tot geen
enkele kans, zo mag aangenomen, maken ze bij een biblio-
theek die zo’n relatief gezien eenvoudige bundel als dat van
Harmsen van Beek uit de collectie frommelt.

Te bar dus zo bedoelde de brief te zijn.

Dit vuiltje uit de wereld geklaard hebbende ga ik snel over
naar het in schrijversland zo verfoeide navelgebiedje. Want
wat wil het geval? Ik ben loodverkouden. Mijn neus druipt
alsof ie er een diploma voor heeft behaald. Mijn longen ver-
loren hun elasticiteit al dagen geleden, een soort bedompt
gerochel produceren ze nog en dat uiteraard met veel pijn
in vermoeide moeite. De ogen drijven in bakken water waar
nog geen secretarisvogel zich in zou willen wentelen. Mijn
hoofd suist alsof het hele heelal er in is doodgeslagen. Het
mooiste boek lijkt me nu een vod in nauwelijks twee dagen
geschreven. Pauw en Witteman komen me voor als twee
mannetjes die een uur mogen volkletsen met volkletsen
zonder ook maar de kleinste aankomst op oever of kade
te bewerkstelligen, al te loos drabbelt hun rubbergeklets
mijn door verkoudheid tot totaalfrommel neigende oren in.

Alleen sport is er nu nog te verdragen.

Liefst voetbal.

Géén praatprogramma’s over voetbal!

Jack van Gelder. Brrr.

Smeets, dat kan nog net in mijn volle verkoudheidsgolf, maar
een dichtbundel bijvoorbeeld is weer uit den boze. Dan liever
de presentator van DWDD. Vooral zijn inleidinkjes tot gesprek-
ken zijn puik. De te interviewen gasten worden erin neergezet
alsof ze wereldwonderen hebben verricht veelal. Je ziet ze, de
gasten, meestal, tenminste als ze een beetje bij leef zijn, bij
zulke woorden ineenkrimpen tot beduimelde velzakjes die het
liefst zo snel mogelijk willen opgepakt om naar naar elders te
worden verplaatst.

Wel kneuk voor m’n slijmpiepende lichaam was het te zien dat
Wilders tijdens de campagne tot de bejaarden moest afdalen
met een glimlach vol lievigheden. Zelfs bij Max is ie geweest
als ik het in mijn verkouden lijf nog allemaal wel heb want er
zweeft zoals gezegd een stevig zweempotje koorts door mijn
bouwwerk. Bejaarden paaien met een geboetseerde glimlach,
het is natuurlijk ver beneden zijn scheefmatje gezien dat glim-
lachje, maar het leverde hem wel een kek winstje op. Rutte
kon er zijn ingehouden triomfroep nauwelijks van binnenhoud-
en.

Ook op mijn benen hoef ik al dagen niet te rekenen, die lijken
de kunst van het lopen vergeten, van schoenen of sloffen onder
de pijp zijn ze al helemaal vervreemd. En zielig hé dat net niet
van de verkiezingen voor Job en zijn oppositoos. Maar de bal is
rond zo pleegt men bij teleurzuchtgelegenheden veelal te zeg-
gen. Dus the came is still on. En toch, Sap en Roemer, ik weet
het niet. Het lijkt wel of ze in een speeltuin zijn toegelaten waar-
van ze de kille achterkanten van de speeltuigen nog niet geheel
en al kennen, fris en onbevangen speelden ze er op los tijdens
de campagne. Het resulteerde in een teennageltje erbij voor
Groen Links en een stevige kalknagel eraf voor de SP. En dit
algedoe van de politiek stroomt gewoon maar onbedaard over
mijn zieke lijf. Maar goed, over lichaamsellende is nu wel ge-
noeg gezegd en over neuken ben je ook zo uitgepraat, die drie
minuten ellenlang weergeven, het is zowaar als midden in
een flink uitpakkende zomer een veel te magere sneeuwman
maandenlang op een weiland verplichten te overleven.

Dan maar, als allerlaagste keus, aan de dichterij.

Een vers kleunt altijd wel.

Ik ga gelijk loos met de mij ook al plots te binnen schietende
titel Romanke .1, de rest volgt dan als vanzelf zoals hieronder
gaat bewezen:

Het begon pas echt nadat ik met een hamer de
pootjes van de kat aan gort had geslagen. Tot
dan toe had het geen enk
ele kans gehad. Mijn
leven.


Dus liet ik de kop van de hamer na de daad om-
smeden tot een brede band. Om
de pols te dragen.
Mijn pols.


Drie dagen na de polsband zat ik in het gevang.
Al
heeft dit geen enkel belang voor mijn leven.
Een weekje later werd ik weer vrijgelaten. Men
had zich vergist.

Uit het gevang wilde ik diep.

Eens danig onder de zeespiegel rondsnorkelen
leek me het juiste begin daartoe. Groots en vrij
zogezegd. Twee drie decimeter. Dieper kwam ik
niet.
En dat vrije bleef dus ontstellend weg met
zo’n luchtcilin
der op je rug. De vissen ook dull.

Dan maar even een straat beleven in een iele
auto. Rood met
witte stippen. Maar spillebenen
had ik al uit het
water in de lucht zo leek mij de
logische volgor
de.

Ik bouwde een vliegtuig.

Omdat er geen rem op zat werd dat ook niks
volgens de verkeers
leiders. Ze wezen naar
beneden. Daar hing een fiets op slot tegen
de rechterflank van een gestolen paard.

Een oude man aaide de fiets.
Liet het paard ongemoeid.

Het paard gooide de fiets van zich af. De
oude man liep
door want een eh meisje in
een minirok keek alsof ze beslist niet geaaid
wilde worden. De stof gaf haar hele heuplijf
vol
doende ruimte.

Later dronk ze thee.
Met uitzicht op opa.

Beetje hongerig stap je dan maar een patat-
zaak binnen en
koopt er een hele koe. Dat
wilde ik. Ze
hadden alleen nog een koe in
stukjes. Brood
je kroket dan maar. We kun-
nen er wel een
bestellen. Maar dat hoefde
voor mij niet. E
en meisje had ik ook nog
niet gehad zo
zonder echt begin. Aldus ver-
dronk er in het kanaal een vis. Het dier was
niet geleerd hoe kieuwen werken. De burge-
meester (ook van het kanaal) sprak de hoop
uit dat dit niet heel veel vaker ging gebeuren;
Je
zus had al eens iets met vissen uitgehaald.

Terug naar moeder. Geen optie. Ik zag haar
al staan met die manke kat in haar hand
en.

Achter het burau stond een lege stoel. De
secretaresse en de stoelzitter waren gaan

lunchen. De telefoon rinkelde niet en op
straat speelde een mier met de gedachte
een klinklare hoop te ontwerpen. Van tussen
de
naden van de tegels verzamelde hij ge-
likte korrels
zand.

In de fabriek maakten ze lepeltjes.

Ik moest toch wat.

Toen ik mijn huis niet meer uit kon vanwege
de lepeltjes volgde ontslag want het
gevang
had ik al gehad. D
e lucht kreeg een eigenaar-
dige gele kleur. Net
of van Gogh tegen een
onnoemelijk hoge ladder op was
geklommen.

In een kamer renden twee mensen om een
modelspoorbaan. Ruzie of
gewoon wat geil?
De bakker stond al zijn shemden te
verkopen.
Van broodjes en ander bakspul veel sprake.

De hele buurt eet nu nooit meer vis.
En ik ving mijn huis te verven aan.

Zonder de lepeltjes was er weer ruimte. Het
huis brandde niet
af. Zonk wel wat weg in de
aarde. Het geverfde was
geheel en al voor
niets dus kwam ik v
ader tegen. Hij was er-
mee verlegen.
Moeder is dood maar nog
altijd niet bereid je
te vergeven. En zullen we
het dak nu repareren. Maar ik had net mijn
huis geverfd.


Wel weinig rijm.

Maar wat the hek.

Werner Spaland

Geen opmerkingen:

Een reactie posten