woensdag 19 december 2012

Brief (89,2) uit Schiedam

(vervolg brief 8989,1)

De tussenbalans opmakend zien we dat er twee
zaken naar boven zijn geborreld in dit tasten,
twee zekerheden; namelijk de zekerheid van de
natuur en haar wetten én de zekerheid dat God
wel zorgt dat alles op zijn pootjes terecht komt.
Twee vaste punten waarop veel mensen zo op
het eerste gezicht aardig kunnen en ook willen
bouwen. Dit nu in de kluis hebbend moeten we
daarbij direct opmerken dat ondanks het belang
van deze ‘ontdekking’ het niet ons doel van dit
onderzoek is. Aldus laten we God en de nat-
uur voorlopig voor wat ze zijn. Gaan we verder
bij waar we een tijdje terug gebleven waren,
want de vraag staat nog steeds; hoe kunnen
we ons leven zo verlengen dat die eeuwigheid
van leven daadwerkelijk een stukje dichterbij
komt? We hebben al gezien dat we van de
natuurwetten niets kunnen verwachten. Een
andere weg dus zullen we moeten inslaan
willen we een onbeschaamd stuk aan de leng-
te van ons leven kunnen toevoegen. Welnu,
die weg is de weg van de taal! Want, ik zei het
al heel danig, God en de natuur laten ons vol-
doende in de steek. En daarbij hoor ik ook die
oude metagek al weer gniffelen in zijn baard.
De grootste lol heeft dat kraakhaarmanneke
over onze wanhopige pogingen zijn eeuwige
record te benaderen. Hí­j is er van overtuigd
dat wij gewone stervelingen even met geen
mogelijkheid ooit z’n eerste plaats in dat rare,
alsook bekende book of records kunnen even-
aren, laat staan overtreffen. Maar wat die gnif-
felbak ook uitkraamt we laten ons niet door
dat bijna duizend jaar oude kneukelgedoe uit
het veld slaan. Bij iemand zo oud is het naïeve
geloof aan vaststaande waarheden nog strak
aanwezig natuurlijk, in zo iemand leven de oer-
oude, rotsvaste ideeën en theorieën nog loei-
end voort. Vastgeroest noemen we dat tegen-
woordig geloof ik. Hoe dan ook, we zullen dat
oeroude kruipwonder met zijn miezerige negen-
honderdzoveeljaartjes eens even laten zien wat
lang leven is. Ha, nog geen duizend jaar haalt
dat manneke. Dat moeten wij met onze ratio toch
zeker gemakkelijk voorbij kunnen streven? We
zullen dat te bejaarde manneke, dat Methusa-
lemmetje eens even van zijn wondertje afhelpen.
Duizend jaartjes. Godverde g, toch zeker een
peulenschilletje voor ons die al bijna in het jaar
tweeduizendelf leven? Stevig gaan we eens pro-
beren of we die Methusalem op zijn nogal karige
969 jaartjes kunnen vastpinnen, of we…

Zucht, ook nu kan ik u horen denken: hoe kunnen
we in Godsnaam ineens de leeftijd van 1000 jaar
halen als de natuur er al zo’n 100 jaar over doet
het gemiddelde van 40 naar zo’n 70 jaar te laten
worden? We kunnen toch niet beter dan die natuur
zijn, een gebeuren waarvan we zelf deel uit maken?
Hoe, meneer brievenschrijver met de grote woorden,
hoe kunnen we dat voor elkaar krijgen? Niet dat we
het niet willen hoor, zeg duizend jaar lijkt ons inder-
daad een heerlijke eeuwigheid. Jezus, 1000 jaar
van leven! Of er nooit een einde aan zal komen.
Uiteraard willen we daar voor gaan. Alleen hoe hé?
Hoe wilt u dit met uw onderzoek bereiken? Want
vooralsnog meneer de brievelijke onderzoeker,
geloven wij er geen snars van dát dit mogelijk is.
Als de natuur er al niet toe in staat is, dan wij
mensjes zeker niet. Ofwel, tot nu toe hebben we
alleen maar loze woorden gehoord tijdens dit af-
tasten, zijn we nog geen stap dichter bij de door
u aan ons zo stellig beloofde duizend jaar. Ja dit
alles kan ik u zowaar aan bezwaren naar voren
horen brengen. Toch wil ik u allen dringend vragen
om nog wat verder mee te gaan met mij, om toch
vooral nog te kijken waartoe wij mensen uiteindelijk
in staat zijn, en dat dan door precies te bepalen of
de mens inderdaad zo oud kan worden als hij of zij
zelf wil. Of in ieder geval veel ouder dan, inderdaad,
dat stoerdanige manneke Methusalem.

Voor we hiermee echter beginnen, moeten we terug
naar ons taalpunt en onderzoeken wat de taal bij
voorbeeld doet in ons bestaan. Hoe wij daarmee
omgaan. Wat het voor ons betekent. Wat we ermee
kunnen doen. Wat het inhoudt voor de werkelijkheid
die wij kunnen zien. Of de taal überhaupt de werke-
lijkheid kan weerspiegelen, voor ons kan vertalen.

Dat is nogal wat zult u ook hier in ongeloof zeggen.

Maar nu is het gelukkige geval daar dat we dit niet
meer allemaal zelf hoeven uit te vinden, het is na-
melijk zo dat er in het verleden (en nog steeds)
voor ons die vreemde filosofen hiermee bezig zijn
geweest en daarvan kunnen we nu op alle gemak
gebruik maken. We gaan niet even overdoen (áls
we dat al zouden kunnen, en hierin ben ik heel
realistisch; dat kunnen wij als zijnde niet-filosofen
uiteraard niet) wat een aantal van die filosofen al
veel beter heeft gedaan. En dan; ook al zijn we
hevig aan de tast, we ambiëren in dit geval niet
ook nog eens een danig wetenschappelijk filoso-
fische loopbaan, heel zeker niet betreft het mij.

Het eeuwige leven dat is enige wat we willen met
als hoogste en ultime doel dat oude leefbakkie,
dat verdomde doemannetje Methusalem van zijn
o zo truttige levenstroon te kunnen stoten. En
nee, wees gerust, schrikt u maar niet, het tasten
wil niet plots tot een en al joligheid verworden.

Dat is in dezen helemaal niet nodig al wil een
vrolijke noot in deze tijden van onzekerheid soms
heel wel onontbeerlijk zijn. Want stel we deden het
niet, af en toe een vrolijke noot inbrengen, direct
zouden we moeten stoppen met zoeken naar een
langer leven bij het sowieso al bestaande van één
en al treurigheid. Lieten we al de vrolijkheid weg,
we zouden ons massaal voor de hyperhippe hoge-
snelheidstrein werpen. Een beetje met het leven
dollen is absoluut noodzakelijk, want zeventig jaar
in een plasje tranen leven is nog tot daar aan toe,
maar duizend jaar?

En weer hoor ik u natuurlijk hevig brommen dat ik,
de taster, nu al uitvluchten aan het bedenken ben
om te camoufleren dat de tast zal uitlopen op een
grote mislukking. Geheel onterecht overigens, er
kan nog vanalles gebeuren moet u maar denken!

Eén extra iets hebben we, bij de eerder genoemde
zekerheden van natuur en God, in ieder geval in
dit brieftasten per toeval gevonden, en wel de grote
noodzaak tot veel vrolijkheid! Toch waarlijk een eer-
ste vereiste voor het begeerde eeuwige leven dat
we…

Om brieflengtes wil zullen er een een stuk of wat
brieven over dit onderwerp nog volgen, overigens
betreft het hier een ‘lezing’ die al eerder (2003) is
geschreven, maar nu kranig fiks is opgetaald naar
briefklaar schrijfspul.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten