woensdag 19 december 2012

Brief (89,3) uit Schiedam

(vervolg brief 8989,189,2 -)

Goed, verder met de taal nu. Waarbij we eerst
zullen moeten bepalen wat taal is, wat de taal
voor ons doet in en met de werkelijkheid om
ons heen. Twee erg zware vragen zult u wellicht
zonder taal zuchtend willen beamen, maar zoals
ik al zei: de filosofen (en ook wel poëten) heb-
ben zich daarmee in het verleden al stevig bezig
gehouden zodat wij dit nu niet opnieuw hoeven
te doen.

Comfortabel kunnen we dan ook stellen dat de
wereld waarin wij leven door ons vooral gevang-
en kan worden met taal, het enige gereedschap
waarmee wij de werkelijkheid naar ons toe kun-
nen halen. Eén probleem echter is dat de taal
abstract is, dat het uit abstracte begrippen be-
staat, met als gevolg dat de wereld die wij van-
uit de taal tegemoet treden niet veel anders
dan ook een abstracte kan zijn. Met andere
woorden, de werkelijkheid die wij als werkelijk-
heid beleven is een abstracte werkelijkheid,
een werkelijkheid die eigenlijk niet bestaat
dan alleen door middel van de gegeven taal
en, toegegeven, een ietwat vaag door de hier
en daar nog wat in ons verloren gegooide zin-
tuigen.

En ook nu hoor ik gezoem.

Want, zoiets beweren wekt geheid zekere weer-
zin op, want alle zekerheden worden op deze ma-
nier behoorlijk naar God geholpen om het maar
eens archaïsch en onwelgoddelijk uit te drukken.

Geen werkelijkheid verzucht u? Maar dat is toch
onzin? We hoeven alleen maar om ons heen te
kijken en…

Heus, ik begrijp uw weerzin en ik begrijp uw vast-
klampen aan de tastbare wereld om u heen, ook
begrijp ik het weigeren de werkelijkheid zomaar
even als een niet te kennen werkelijkheid te gaan
beleven. En om uw wereld niet al teveel op zijn kop
te zetten zullen we dit probleem laten rusten, uit-
eindelijk hadden we het alleen even nodig ter con-
statering naar een ander doel, namelijk om met
de taal dat eeuwige leven naar ons toe te halen.

Goed, daar we hebben geconstateerd dat de taal
abstract is moet het van hieruit niet moeilijk zijn
om die immer ons jaloers makende Methusalem
van zijn al eeuwenoude troontje te stoten door
een langer leven voor onszelf te creëren. In het
begin van het onderzoek hebben we het al gehad
over de indeling van de tijd in stukjes. Stukjes die
een beleving gaven van een voorbijvliegen van die
tijd. Welnu, met die indeling is, na de nu toch wel
duidelijk gebleken abstractie van taal en werkelijk-
heid, wel wat te rommelen en wel zo dat we op zijn
minst het idee krijgen veel langer te leven dan we
op dit moment doen. Ja, dat we gewoon duizend
jaar kunnen worden zonder er een moment langer
(de natuurwetten zijn vooralsnog onveranderlijk zo-
als we hebben aangenomen in het begin van al dit
tasten, daar valt dus niet aan te prutsen) voor te
leven. Voor de pessimisten onder u waarschijnlijk
een hele geruststelling, immers zeventig jaar is
voor hen al een niet te overbruggen tijd. Voor de
optimisten evenwel gaat er een gehele nieuwe pe-
riode aanbreken, een veel langere leefperiode, ha
een-veel-meer-dan-Methusalem-leefperiode zelfs.

Hm, opnieuw mag ik ervaren dat u bijzonder onrus-
tig wordt bij deze, mijn laatste uitspraken. Toch zou
ik u willen vragen het nog een wijle wat stil te houd-
en tot we zover met het onderzoek gevorderd zijn
dat u daarover op z’n minst voor uzelf een zwik zin-
nige vragen kunt gaan stellen. Het is nu namelijk
nog te vroeg om u al het hoofd te breken daar het
geheel van de tot nu toe bereikte resultaten op dit
moment nog niet helemaal duidelijk is. Ik vraag u
dan ook met klem mij de kans te geven de voor u
reeds aan het begin van het onderzoek beloofde
eeuwigheid wat dichterbij te halen door mij te laten
uitleggen dat er door middel van de taal, die zoals
we zagen abstract is, het leven zo lang zal kunnen
worden als we willen. En dat door simpelweg de tijds-
indeling zo te herverdelen dat minuten duizenden
seconden zullen gaan bevatten. Dat uren duizend-
en minuten in zich kunnen bergen. Dat de dagen
uit zoveel uren kunnen bestaan als wij naar levens-
belust maar willen invullen. Ja, dat zelfs in een dag
wel dertig of veertig dagen gaan, al naar gelang we
het leven willen laten duren.

Om brieflengtes wil zal er nog een laatste brief
moeten volgen over dit onderwerp, overigens
betreft het hier een ‘lezing’ die al eerder (2003)
is geschreven, maar nu kranig fiks is opgetaald
naar briefklaar schrijfspul.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten