donderdag 20 december 2012

Brief (97) uit Schiedam

Red ons van de dichters
Wees altijd dronken!
De droefenis van copyrettes

Anders gezegd, ik hield me vanmorgen een paar uur bezig met
deze werken van Menno Wigman waarvan Red ons van de dichters
de aanleiding vormde de andere twee weer eens te lezen. Voor-
al Wees altijd dronken er rap bijgepakt na de wat blote opmerking
van de dichter in Red ons… dat de bloemlezing nog altijd niet is
uitverkocht, ook niet toen de uitgever het in de ramsj speelde.

Wees altijd dronken, ik weet nog dat de titel destijds me voor een
bloemlezing nogal aansprak. Wees altijd dronken, en dat nog wel
van de poëzie zo knipten en plakten mijn breinwegen de woorden
bloemlezing en dronken aan elkaar. De beschamende waarheid is
dat ik al na een pagina of wat de lezing erg ver weg stopte in mijn
boekenkast als zijnde mij niet bij de kladden pakkend helegaar,
geen druppelend spatje aan dronkenschap welde er mij toen in
het lijf zo weet ik nog. Wel kreeg ik opdagende poëziestraalogen
bij het lezen van De droefenis van copyrettes, een knap dikke in-
druk op me maakte deze bloemlezing uit eigen werk vorig jaar.
Echter, nu bij herlezing gebeurde dat verdorie een ietwat niet.
Verdomde jammer want ik liep al weken met het idee in mijn
hoofd deze mij toen indrukwekkende bundel weer eens uit de
kast te plukken en nu ik het dan deed naar aanleiding van Red
ons van de dicht
ers bleek er weinig meer van het flabergastige
over te zijn. Ik snap hier niets van en ik wil het graag schulden
aan het feit dat ik er in de vroege uurtjes doorheen geraasd ben,
ik wil namelijk niet geloven dat wat een jaar geleden voor mij nog
top was nu, bij herlezing, me daar tot iets verwerd als nog wel mooi
maar even geen hemelbeleving meer.

Red ons van de dichters is een lekker boek, een boek dat leest als
licht dat door een zandloper loopt, want veel te snel is het uit met
de loop, wil je het boek terug induiken, naar het begin, of in ieder
geval wil je de stukken over Wilde en Verlaine nog eens lezen, wil
je terug naar onder vreemde wolken (Berlijnse dagboekbladen), wil
je terug naar vroeger werk van de dichter, wil je vooral lezen lezen
lezen, wil je daarna in draf naar je computer om zelf zo’n boek te
schrijven.

Helaas wordt het vooralsnog alleen deze brief waarin eh geheel
onbevangen over het in de vroege ochtenduurtjes lezen wat zal
geneuzeld waarbij eerste indrukjes de overhand voeren en er
dus niet Wigmanneriaans zal gewiggeld over helse poëziezaken.
De voornaamste oorzaak hiervan is heimelijk natuurlijk dat ik
dat gewiggel naar stellige overtuiging vooralsnog niet beheers.
Hooguit wat eigen navelplukken? is mij gegeven. Maar navels,
als je ze maar lang genoeg niet wast zodat ook een peutje van
al de wereld zich er in kan gaan nestelen, daar is nog heel wat
uit te peuren, het is een kwestie van flink in de n-put met fikse
nagels diepduiken en boven komen ploeteren met alle noodzaak
van het ganse (ik)heelal. Of, om met een copyrettegedicht van
Menno Wigman te spreken:

Lichaam, mijn lichaam

Lichaam, mijn lichaam, hoeveel handen
van hoeveel vreemden kreeg je op je af?

Ooit was de dood een klamme kappershand.
Toen kwam de vrieskou van een stethoscoop.

Weer later brak je in een tandartsstoel
of zat een valse leerkracht aan je hoofd.

En dan die metro’s met dat drukke vlees,
dat restvolk dat als vissen langs je gleed

in winkels, liften, stegen en coupés,
lichaam, mijn lichaam, denk toch aan de geur

van eerste kamers en verliefde lakens,
de lente die het in ons werd. Want wij

zijn bang. En angst duurt soms een lichaam lang.
Straks lig ik daar en wordt mijn haar gekamd.

En verdomd, nu ik dit gedicht zo overschrijf, beknalt mij de neiging
om per direct weer De droefenis van copyrettes bij de verskladden te
grijpen. Frisser nog, dat ga ik, na ik deze brief heb afgerond doen.

Maar eerst dit nog.

In het voorwoord van Wees altijd dronken staat de zin “Mochten som-
mige lezers zich aanvankelijk teleurgesteld voelen door de bedaarde,
al te melancholieke toon van dit boek, laat ze snel Lautréamont en
Lorrain lezen”. Ik deed dit en las Open dag…, Ik ben vuil en ook het
lange Daar komt dat gekke mens van Lautréamont alsook Een ziel van
drek
van Lorrian en daarvan wil ik nu, als toch een van die sommige
lezers, wellicht wat minder snel afhaken, want bij voorbeeld de ik uit
Open dag die een troon ontwaart gemaakt van menselijke uitwerpsel-
en en goud waarop hij die zichzelf de Schepper noemt zetelt en o.a.
halfvergane rompen besnuffelt en vreet, ha, zulks een zwarte sappig-
heid maakt natuurlijk wel hernieuwsgierig naar de rest van de proza-
gedichten uit het fin de siécle en zo zal ik er nog wel een danig tijdje
mee bezig blijven denk ik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten