woensdag 19 december 2012

Brief (90) uit Schiedam

Papier, Blik, Plastic, Glas, Brood en Gft.

_DSC2466_20100605_2176

Met dit dominerende rijtje, daarmee werden we tijdens de eerste dag van
onze jaarlijkse uitbraak uit het dagelijkse doen per direct geconfronteerd,
een uitbraak, overigens, waaraan bijna iedereen meedoet om te voorkomen
te alledaags te worden zo willen wij stellig aannemen, want welgemoed
hangt al die iedereen tijdens deze uitbraak lijf en geest in de absolute
fluitstand, moeten de verstramde vleugels beslist gespreid, zal een deel
van de gewoontes geheel en al aan de wilgen gehangen, doet geen kopje
normaal zich in het verkneukelende vakantielijf nog roeren, slaken armen
en benen zich met alle wil tot vreemde attributen, kopt het hoofd zich tot
nieuwe levensglans en zal beslist in wolken verzeild alwaar het een macht-
ig toeven belooft te zijn. Kort genomen: van het dagelijkse asfalt zo hup de
bloemenberm heeft men maar even in te duiken.

Ook vriendin S en ik dus.

Want tegenstrooms eenvoudigweg maar bezig blijven met het nooit eindig-
ende werkgedoe? No change! Met de massa meekloeken, het was ook dit
jaar zowaar weer een ons niet te ontkomen olijk lot van waaruit we naar
een boerderijcamping ergens in Nederland opstoomden alwaar getoond
rijtje ons met nietsontziende sneer in de al weken opspelende vakantie-
maag werd gestoken.

Toegegeven, wij hebben eh in principe niks tegen rijtjes; een rijtje dicht-
bundels van een metertje of wat in de boekenkast, het is ons een meer
van genot, een rijtje uitgenaste kunstwerken aan de muur, het is ons
een hoge duik, een rijtje bomen langs een lindelaan, het geeft ons een
bibber van welbehagen, een fiks rijtje bestaand uit aanzienlijke stapeltjes
geld, geen probleem, een rijtje duursappige eigen auto’s voor de deur,
de hemel, maar een rijtje bakken ter sturing van gedrag, het is ons als
een God op de moterkap van dat rijtje eigen auto’s.

Geen wonder dat we direct de neiging voelden groeien om alles wat we
aan afval gingen produceren de komende vier dagen (langer blijven we
vooral niet op een camping, voordat de gezelligheidsrelaties tussen ons
en de andere uitbrakers zich gaan uitkristalliseren willen wij graag subiet
vertrokken zijn) in één vuilniszak te plempen en die aan het eind van ons
verblijf aldaar gewoon als een eigengereid protestpuntje op de i aan het
rijtje toe te voegen. Het bleef uiteraard bij een neiging. Zo’n dwingend rijtje,
dat negeer je namelijk niet zo makkelijk tussen de oerendharde gezame-
lijkheid van gezelligheidsrelaties. Om dat te doorbreken, daar heb je toch
een onbehoorlijk uit de rij brekende moed voor nodig, en dat…

Wel kregen we een stroom fijnbeelden op ons tentdakje geschoven van
de hele dag tussen caravan en rijtje heen-en-weer schuifelende nieuwe
of ook wel ervaren bejaarden (wij gaan altijd in juni op uitbraak, dan is er
nog genoeg ruimte op de kampplaatsen, zijn reserveringen, waar wij een
enorme hekel aan hebben, nog niet aan de orde en er toeven die periode
alleen maar die net nieuwe of al ervaren bejaarden) die, zo te zien, ook
maar even gelijk geen enkel probleem (levenservaring?) hadden met het
dominerende karakter van het op het vakantieterrein geplaatste rijtje bak-
ken ter danig verplichte scheiding van hun afval. Waar thuis enkel het glas
gescheiden moet van de rest van het afval waart hier bij de vakantieboer
de eis dat je al het eigen afval voor tent of caravan gaat zitten bepotelen
naar op zijn minst zes hoopjes die met een beetje geluk bij het betreffen-
de bordje in het rijtje (zie foto) willen passen. Maar zie; ook al was het
geen enkel probleem, de nieuwe of al ervaren bejaarden hadden als snel
de strategie ontwikkeld om per afvaldingetje een loopje naar het scheid-
ingsrijtje te organiseren met betreffend afvaldingetje (blikje, fles, stukje
papier et cetera) in de hand opdat ze maar niet hoefden te klauwen in
eigen afval. Een constante loop van bejaarden over de kampplek was
het gevolg. De hele dag pendelden ze van caravan naar bak alsof ze
ha een nieuwe levensbestemming hadden gevonden. In het begin was
het nog een traag schuifelen zoals bejaarden meestal plegen te doen,
maar al na een paar dagen zag je ze groeien naar een al jaren door
henzelf aan de kant gezette vitaliteit, werkelijk, ze leken al snel licht-
jaren jonger door al de onbedaarlijk heerlijk aan hen opgelegde be-
wegingen. Echter, wat moesten wij er in onze nog te beleven uitbraak
mee, gezien onze neiging. Natuurlijk, je kan uit dit alles concluderen
dat het echt heel geweldig is, dat scheiden van het afval, goed voor
het millieu alsook voor die vakantievierende bejaarden. Je zou zowaar
kunnen spreken van twee gezonde vliegen in een klap. Of beter nog,
voor een fris dubbeltje zitten op de eerste rij. Aan het glunderende ge-
zicht van de boer lag het niet, zijn wangen gloeiden van lieve vervulling
dat hij dit, weliswaar danig geholpen door de overheid, toch maar even
voor elkaar had weten te denken en ook nog met zulk een rijp resultaat.

En toch.

Ging het allemaal wel zo mooi zijn als het zich in eerste blik vertoonde
gezien de woekerende vergrijzing in ons land? Want potdomme die
bejaarden lopen zich met al die afvalvuiltjes volgens dat nieuwe boer-
beleid jaren jonger, blijven dus een onnoemelijke berg langer leven en
ze nemen ook nog eens de ruimte, hier in dit landje toch al zo schaars,
in zonder ook maar een enkele economische of een ons-lieve-landje
bevorderende tegenprestatie nog te leveren.

Een fraaie gedachte hoor dat in alle liefde aarde, mens en het millieu
proberen te redden, echt heus waar. Maar wat als de toekomstige ge-
neratie zomaar even dreigt te verstikken tussen almaar niet op tijd
doodgaande bejaarden. Waar blijven we dan met dat schone millieu.
Ware het niet beter om de hele bups aan afval gewoon weer ouder-
wets in een zak te plempen zodat de bejaarden gewoon weer als
vanouds tijdig doodgaan. Trouwens, was er onlangs niet een pro-
gramma op de verzaakbuis waarin door een vuilnisman, zo menen
wij ons te herinneren, glashard werd beweerd dat op de vuilverbrand-
ingen die gescheiden zooi veelal weer evenzo vrolijk bij elkaar wordt
gedumpt. Waarmee eventueel maar kan gezegd dat het, weliswaar
onbedoelde, vitaliseren van al die bejaarden behoorlijk schril en on-
gelukkig op de afvalscheidingsschroeven komt te staan. En dan, wat
is er nu mooier dan zo aan het-op-tijd-zijnde-eind van je bestaan on-
derstaand schoon vers met een lekker fors loszittend kunstgebit in
alle gemoede postvitaal voor je uit te kunnen declamummelen:

Nieuw oud liedje

we worden oud
mijn hond en ik
vergeten soms te spelen


liggen op mijn schoot
nog wil ze wel als ik
‘t leven hang te velen


gooi ik toch een bal
kijkt ze gelaten op ‘t kan
ons niks meer schelen


streelt d’r kop mijn vingers
meldt ze zo ach slaap maar door
is er wat ik zal ‘t je zeggen


dan mompel ik wat woorden
nog net nooit meer dan half
terug uit langgeleden oorden


uren dichtjes bij elkaar zo
zonder moeten stil
geen poot doen we verleggen


sla ik m’n ogen toch weer op
likt een slappe tong mijn hand
is ‘t tijd haar vacht te strelen


dan krabbel ik van ‘t leven broos
zacht haar verstilde oude kop al
grijs voor de dagen nog te delen


ja we worden oud
mijn hond en ik
we vergeten soms te spelen

Niets toch zeker?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten