maandag 17 december 2012

Brief (82) uit Schiedam

Om voor de ijle afwisseling maar eens banaal te be-
ginnen: wat is er mooier dan je in een dag te bevinden
waarin je niets anders hoeft te doen dan zonder inspan-
ning het eind van die dag af te wachten?

Een vraag die veel mensen toch heel wel bevestigend
zouden willen beantwoorden denk ik. Want inderdaad
wat kan er mooier zijn? Okay, okay, bij dat ‘niets te
hoeven’ een beetje uit een gordijnloos raam staren
om de tijdsduur wat te verkorten dat wil er wellicht wel
van komen. Met als stelpende plusdaad alle personen
tellen die tijdens de staar op diverse manieren door
diezelfde staar trekken om wie weet waar te komen.

Of, maar dan wel in het aller aller uiterste geval, als
extrapluche een aantal voorbijrazende auto’s je af-
wachten te laten verrijden. Maar dan heb je de grens
wel bereikt waarop het nietsdoen als mooi kan blijven
bestempeld.

Toch schrijf ik, in weerwil van het gegeven hierboven,
onderhavige woorden die heus deze nietsdoedag zul-
len verklooien. Hooguit vijf minuten namelijk hield ik
het vol al dat nietsdoen. Begon de drang zich met al-
le ellebogen van de wereld zich voor het afwachten
te dringen om, u wil het niet bedenken, nu juist over
dat afwachten te schrijven.

Eenmaal daaraan toegegeven herinnerde ik me dat
er dus ook wel personen zijn die werken het mooiste
vinden in hun leven (ooit eens ergens gelezen, al
had dat niet nodig geweest want kijk uit het raam
en het bewijs werkt zich tot over de vensterbank bij
je binnen), totaal verwarden, zeg maar, die dat einde
van de dag afwachten helemaal niets vinden. Ja die
er zelfs dood aan denken te gaan wordt dat ze op-
gelegd. Maar ha, bij mij wil het zich toch een tikkie
anders spelen zo dacht ik bemoedigend, bij mij niet
iedere dag een kratje of wat aan werk wegzuipen,
bij mij even geen dolraas door de wereld zonder die
wereld echt te beleven, bij mij geen film van alleen
begin en eind waaruit het middenstuk is weggeflipt
door de haast bij het einde te komen, bij mij geen
gras dat iedere dag moet geknipt, bij mij geen…

Heus en ja, dat alles dacht ik comfortabel. Maar wat
speelt door de hier geschreven woorden driftig als
bewijs van het tegendeel? Dat ik niet langer mag ont-
kennen gewoon een van die benarde idioten te zijn.

Eh…

Nu ja goed, met veel roodwang dit al met al gecon-
stateerd hebbend zal ik vanaf nu dus met een dit
schaamroodgemoedje verder werken aan deze brief,
want het niets-doe-dagje dat moet volgewerkt is nog
maar net begonnen.

Gaan we ha gewoonweg verder met wat sneeuw.
Want buiten dwarrelt dat witte goedje voor de zo-
veelste keer deze winter. En de olympische winter-
spelen dwarrelen ook maar zo’n beetje door naar
een medaillevol einde. Wat mij betreft, buiten de
plak van ene Sven heb ik geen benul van wie er
nog meer van die zongelijke plakken heeft ver-
overd. Het zal even allemaal wel daar bij dat wint-
erse sportgedoe. Nee, dan hier in ‘t Nederlandje,
hier was Geertje weer eens op ‘t televies bij een
programma vol nog weer andere soorten van die
Geertjes omdat er dus plaatselijk vanalles gekozen
dient.

Het sneeuwen is gestopt.

Ik probeer de sneeuwvlokken terug te verzinnen.
Een vrachtwagen, echter, verpulvert het beeld van
de niet-bestaande dwarreldotjes. Terecht, want heb
ik in de vorige brief niet geschreven dat er naar de
lente danig verlangd wordt? Overigens is het niet te
beamen maar op die vrachtwagen stond het woord
GEEST. Waarachtig! Maar daar doen we dus geen
betekenis aan geven! Voor je het weet ga je ver-
zinnen dat God het vrachtgeval stuurde om jou
eraan te herinneren dat Hij dat alles mooi heus
even voor jou maakte.

Maar nee, even geen verzinsels nu.

Beneden mij drillen al dagenlang een tweetal hak-
dingen die als opdracht hebben meegekregen ou-
de tegels uit de badkamer en keuken van de nu
leegstaande benedenwoning (de turkse buren ver-
trokken naar een kindvriendelijker hele woning)
te knetteren, uiteraard met zoveel mogelijk lawaai.

Het sneeuwen is weer echt sneeuwen geworden.

In het woordenboek uit 1976 dat altijd wel in de
buurt van mijn computer ligt zie ik, nu ik buiten
bijna niets meer kan onderscheiden door de wel
heel vet geworden sneeuwbui, de zin “Nulla dis-
cordia major quam quae a religione fit”. De be-
tekenis hiervan zo zegt het Dalewoordenboek
is er een van dat er geen groter tweedracht is
dan die ontstaat uit de godsdienst. Deze zin is
verzonnen door Arias Montanus, wellicht tijdens
de aantekeningen bij Micha, maar dat zegt van
D. niet expliciet, daar staat alleen: Arias Monta-
nus, aant. bij Micha.

Toeval?

Of was dat geestwoord op de vrachtwagen niet
helemaal van welke betekenis ook gespeend?

Het sneeuwen is weer gestopt.

Vreemd, telkens als het over God gaat, op wat
voor een manier (Geest of van DALE) ook, wil
de sneeuw gewoonweg niet meer sneeuwen.
Geest, Geert, het verschilt dus maar een letter.
Misschien zou die Geert hierover eens moeten
nadenken. Het grote voorbeeld is Pim Fortuin
die ook niet in de vele nullen in het telefoon-
nummer op de campagnepen
iets als een tek-
en van een naderend onheil heeft gezien. En
we weten hoe het is afgelopen. Geen haan die
nog kraait naar hem. Geert? Geert?? Geert???
En zo verklooien woorden als verwacht de dag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten