donderdag 20 december 2012

Brief (96) uit Schiedam

Eerste herinnering.

Net begonnen in het “Vergeetboek” - weliswaar gekocht
als kadootje voor iemand dus daarom er maar direct in
gaan lezen voordat het als weggever uit mijn wereld zal
moeten verdwijnen – waarin de auteur het heeft over de
eerste herinnering.

En zoals dat gaat met zulke boeken, je legt dan als van-
zelf de pulk aan het eigen leventje, want je bent mens
en je wilt beslist niet buiten de spoorbomen van de aan-
denderende trein vallen, de eigen reis wil uiteindelijk en
heus wel bij de reis van anderen passen, de koffer, ge-
pakt, wil dat bevatten wat ook anderen hebben gepakt
en gezakt. Tot aan het kleurigste zakdoekje toe wil er
meegedeind op het toepasselijke zoals een grasspriet
groen wil zijn als de andere om niet voor hooi te worden
versleten. Dus rap weer eens de mij vermeende eerste
herinnering opgezocht die, zoals ieder beetje mens be-
taamt, natuurlijk allang in de herinnerde herinnering is
opgeslagen en die het loopje van ‘t leven graag van be-
gin tot eind wil laten kloppen. Zo’n eerste herinnering is
dus van wezenlijk belang te weten dat het loopje ooit be-
gonnen is met iets. En wel met een, zoals het boek het
categoriseerd, positieve, negatieve of angstige ervaring.
Welnu, mijn allereerste herinnering is een mengeling van
die categoriën, een beetje positief (zon), een beetje ne-
gatief (schaduw) en een beetje angst (brrhanden), want
ik weet dat mijn eerste bewuste ervaring er een was die
plaatsvond in een piepklein tuintje voor het ouderlijk huis
en daarover heb ik vanwege de algemeen geëiste onont-
beerlijke noodzaak een vers gemaakt dat ik uiteraard om
het belang ervan te onderstrepen per direct zal weergeven:

Kind in tuin

hek huis schaduw billen
in het zand
aan naakte hielen
een boom bladervlekjes
zon op voetjes
het kind dat zijn
schepje vangend slaat


Zandspetters

spuugvingers glijden
over wangen
moeder vindt het kind
hoort schoon
te zijn voor mensen
uit de straat loopt vader
naar het café uren
later terug met losse benen
en handen die aan moeder


Raken

harde plakjes zon
gaan vlammend bijten
naar voetjes trappelend
om moeders nat gezicht
van losse handen die
nu slapen tot de morgen


als de tuinboom weer
vlekjes zon zal leggen
op het scheppend kind


Zoals te zien is aan het gedicht; bepaald een puik eer-
ste herinneringsbeginnetje voor een levensloopje waar-
aan toch zeker het label dichter in alle graagte wil word-
en gehangen, want een ongelukkige jeugd – jaja er zijn
nog meer herinneringen, in dit kader echter mooi niet
opgehaald -, het is zowaar nog altijd een van de krans-
jes van hier tot aan het eind van willekeurig welk een
nog hevig te schrijven bundel, ha, een kransje ook zo
klaar als het “Rijmhandboek” samengesteld door Jaap
Bakker dat hier al jaren op mijn bureau ligt te popelen
om mij een handje toe te gidsen in ‘t bedrijven van dat
waarvan een ieder droomt die in eerste instantie een
gevoelletje moet kwijtkotsen: gedichten maken.

Ik lees (in het Bakker Rijmhandboek) onder het kopje
versvormen iets over het sonnet, over hoe zo’n ding in
elkaar steekt (regels:14, octaaf, sextet, jambische vijf-
voeter meestal - pentameter -, volta tussen het octaaf
en sextet). Toeval dat het boek precies op pagina 111
open viel toen ik het eindelijk eens oppakte? Er wordt
namelijk mij nogal eens verweten (ja, heel erg erg) dat
ik helegaar geen verstand heb van sonnetten, of, dat
kan ook, dat ik er niks mee heb. Het is vast weer zo’n
vuig teken, dat openvallen juist op die feestpagina. Een
strikte vingerwijzing wellicht om nu eindelijk eens fiks te
gaan sonnetteren, hoewel Jaap in zijn Rijmhandboek er
niet echt veel van bakt moet ik zeggen, de auteur stooft
zich er via een wit kadetje zonder knapperig korstje nogal
makkelijk vanaf, meer een deegbolletje dat nog niet uit-
gegaard is, want in nauwelijks een paar bladzijden raffelt
hij het sonnet (zonder het jambische ietwat uit te leggen
bijvoorbeeld, zonder te zeggen wat de volta precies doet,
de versvoet komt al helemaal niet uit de schoen) door het
lezerskeeltje dat zich dan in alle weerwil mag verheugen
op een droogte als in een woestijn waar niets groeit dan
hier en daar een uitgegleden cactus waar je geen gedicht
over kan schrijven ook al wil zo’n droogdokje op steel nog
zo graag worden bezongen. Nee, bij Jaap hoef je niet te
verwachten dat een sonnet als dit

Groots bewogen in bad

Mens o mens o kranig slanke mens
Een pondje rak een pondje prei
Mens o Mens o kranig blauwe mens
De vissen in de vijver bijstervrij

Er wordt geleefd er wordt gekleefd
Zelfs beesten worden er geboren
Huizen zijn er hup en dan weer niet
Ja soms gaat er wel-is-wat verloren

Maar o kranig slanke blauwe mens
Jij wilt vooral dat alles hup versteegt
Van rampampan naar rompompom

Maar zo is de wereld niet zo weegt
 En rammelrommelt hevig op de pot
Alleen de mens met afgeplakte oren

ooit een echt sonnet zal worden waarin versvoeten, rijm-
schema’s et cetera zullen kloppen als een toverbijbel op
kruisleftocht. Niet dat ik (dit ‘sonnet’ namelijk komt uit
mij) dat nu per se tot in alle puntjes wil, maar die verwijt-
en, daar weet die te-kort-van-stof-Jaap je in ieder geval
op die door mij opengeslagen pagina mooi niet vanaf te
helpen met zijn Rijmhandboek.

Ik denk dat ik hup en vol hoop ”op poëtische wijze” maar
weer eens ga lezen, of anders opnieuw “Lessen in lyriek”,
of… of… of… gewoon een vrij versje weer eens ga schrij-
ven, daarbij staan dan ook wel scheidsrechtertjes aan de
verskant, rechtertjes met ook heel barre regeltjes, recht-
ertjes met dikke van het veldafstuurfluiten, maar ha daar
kan je je als vrijdichter altijd wel uitlullen, bijvoorbeeld dat
je het nog net levende postmodernisme en dat alles nog
steeds kan, dus heel wel geïconiseerd doet in je vrije vers.
Nee komma daar is wel een tegenfluitje tegenaan te bla-
zen, taaltactisch is er zowaar geen woord tussen te krijgen,
neem een vers als dit nu ‘s:

Uithaleren

een kommetje met grind
gedurig opgeschud
we reizen ons wat af want

hoe de wereld in elkaar zit

boskanten mooi gekant mooi
zeeën mooi bevaren mooi
vogels mooi zwart aan blauw mooi mooi

Schopenhauer wilde wel maar
te machtig was zijn grote teen
Nietzsche bij bijna dode paard
lachte zich tot potje zonder plant
en Kant die schreef en schreef
belandde aan zijn Ding an sich
ook God ging zonder wending

heen

rokendrinkenzingenvogelmagsnaarblauw

aldus zo dicht de dichter

takkenhoekjest
rappenhuizenomdeklank
trilwekkerschadekaartjespookrijderstrip
afplaktapekauwgom
kunstengraafglitter
verschietjes
jategenneezeggenneetegen

jazeggen

en/

dat/de/wereld/niet/in/elkaar/zit

Daar lul ik me wel uit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten