dinsdag 18 december 2012

Brief (87) uit Schiedam

Neem me niet kwalijk dat ik zomaar begin te schrijven
zonder dat ik over een inhoud voor deze brief heb na-
gedacht (ik meld het maar even en ik hoop u hiermee
niet te beledigen), echter, ‘t probleem is dat ik zo nodig
zál. Ja zeker, ‘t moet. Noodzaak roepen anderen, maar
spreken van moeten is wat mij betreft natuurlijk veel en
veel hyper, bij noodzaak kan je nog denken; noodzaak-
je, so what? Het moeten, ha dat moet gewoonweg, ook
zonder die door anderen zo hevig opgelegde noodzaak.

Moeten schrijven over al de moeten in je leven is bij
voorbeeld heel wel legitiem. Zo zou ik nu mijn eigen
spiegelnavel zowaar op de zaak kunnen plakken om
vooral maar wat verder te komen in dat erge moeten
schrijven zo zonder noodzaak.

Alvorens echter die spiegelnavel te gaan bepoetsen
gaan we het eerst hebben over een gedicht van een
nog niet zo lang zich in de poëzie begevende dichter
die de naam …………. (menslievend wat weg te lat-
en hier) al zijn leven lang draagt, daar nogal onder
gebukt gaat en dus logisch genoeg poëzie is gaan
produceren. Onbedoeld kreeg ik onderhavig gedicht
van deze …………. in handen, het geval wil namelijk
dat ik nogal vaak om vooral economische redenen
tweedehands boeken aanschaf. Later bij het lezen
tref ik dan allerlei sporen van voormalige eigenaren
erin aan zoals aantekeningen in de kantlijn, bood-
schappenbriefjes, etterhard geworden bulken, in-
gescheurde bladzijden, een losse haar soms en
vooral veel vingerafdrukken van voor het omslaan
van de bladzijden natbelikte vuile vingers waarbij
vaak de duim het vetst op het papier staat gedrukt,
zeker als er net lekker druip gegeten is door de
voormalige eigenaar. En nu dus het hier heus te
bespreken gedicht dat een verwondering in mij
wekte geen boodschappenbriefje et cetera te zijn
maar een anderszins verrassende inbreuk op het
boek waarvan de titel verderop heus zal gegeven).

Zomaar een gedicht!

En dat voor het ene eurootje dat er voor het hele
boek is betaald.

Zo ziet het er uit, het gedicht:

Binnenrijm

tegen grootmoeder

we spelen dit
we spelen dat

ja knikt ze,
grootmoeder,
ze kent het spel

stervelingen
zo begint ze

een fout begin
is het spel zo uit

opnieuw knikt grootmoeder
zwijgt
even lijken de kinderen ní­et weg te rennen

Goed, nu eerst de beloofde titel van het boek waar-
in dit vers door mij gevonden is: Flauberts papegaai.
Een boek uit 1984 van Julian Barnes.

Waarin ik nu pas (ik vond het dit jaar in een berg
zoveelstehandsjes op een boekenmark) ben gaan
lezen. Een boek in vierde druk (althans de vertaling,
uit 1991) waar op de voorkant, onder de prominent
ook op de voorkant geplaatste prijs van F 15,- of
299 BF, Maarten ‘t Hart zegt dat het een verrukke-
lijk boek is. En ook op de achterzijde wordt er, zo-
als gebruikelijk is op achterflappen, in hoogste lof-
tonen over het F-boek gezongen door onder andere
John Cross en Philip Larkin. Welnu, een extraatje
dit, want mijlenver buiten de bedoeling (inmiddels
is er heus een bedoeling gegroeid) van deze brief
vallend waarin ik gewoonweg even het vuige lef ga
hebben bovenstaand gedicht als mwah te bestem-
pelen zonder daar nog een stevige analyse aan
vast te knopen zoals eigenlijk wel zou moeten maar
waaraan ik niet zal hoeven toe te geven daar het
een volkomen toegankelijk en makkelijk leesbaar
gedicht is waarover wat mij betreft niet meer valt
te zeggen dan dat het, zoals gezegd, matig is al
is de wereld van opoe er nog zo ver verwijderd van
die van de kleinkinderen en dat dát na één lezing
wel heel erg simpel duidelijk is, ook zonder zo’n
door mij gekrabbeld bespreekriedeltje.

Blijft over de eigen spiegelnavel, want een beetje
egotiek wil heus nogal eens, zoals algemeen be-
kend, helpen in situaties die een toestand van
stilstand in zich bergen waar geen knollen voor
citroenen meer kunnen worden verkocht en waar-
bij dus het echte werk ‘t eigen deuntje moet gaan
zingen. Desnoods aan de hand van een gebreide
onderbroek met kek snoerelastiek. Hé nee, geen
gezeul met slipjes, zelfs al zijn ze gebreid van het
allervetste ezelsgaren gesnoeid van de hoogste
droomboomtop. Beter is het hier te hebben over
het benarde feit dat mijn spiegelnavel op dit mo-
ment mooi even niet voldoende gevuld is om de-
ze brief tot een redelijk einde te schrijven. Goed,
ik kan vertellen dat mijn wereld al een tijdje wordt
bevolkt door allerlei gebeurtenissen, maar dat zijn
dan weer gebeurtenissen waarin zelfs dat erge, af-
grijselijke hondje van mijn buurvrouw niet in geïn-
teresseerd is al likt ie dagelijks aan de uitwerpsel-
en van andere honden waarbij het beest kijkt of
het alweer zijn verjaardig is. Trouwens, over deze
buurvrouw gesproken, die stampt zo langzamer-
hand (ze woont hier nu een klein jaar) haar hele
huis vol met beesten. Als ik in mijn schrijfhok zit,
dat grenst aan een logeerkamertje van haar, hoor
ik de hele dag een kakafonie van papagaaivogels.
Vier heeft ze er zo vermoed ik, kwekvogels die hun
allerbest doen om het hardst tegen elkaar op te
schreeuwen in dat logeerkamertje waarbij ze el-
kaar lijken te willen vermoorden. Helaas komen
ze daar nooit aan toe en zit ik dus met een dage-
lijks uren durend gekrijs (praten kunnen ze niet
zo is m’n ervaring) in de schrijforen en dat is nu
niet bepaald een glijmiddel tot het maken van
ook nog maar een gedicht, column of verhaal,
laat staan een brief als deze tot een interessant
einde te brengen. Mooi dus even helemaal niet.
Allerlei mij beslist in te vallen strategieën heb
ik inmiddels de reveu laten passeren om die
beesten zo niet dood dan toch het totale zwijgen
op te leggen. Zo was er het idee van een gaatje
in de muur boren bij voorbeeld, daar dan een aan
de gasleiding gekoppelde slang doorheen steken
opdat ze… Maar hoe het gat aan de kant van de
buurvrouw te dichten? Hoe het boorpuin weg te
halen tegen ontdekking? En dan, ze zal zelf ook
maar thuis zijn op zo’n moment. Geen optie dus.
Een inbraak heb ik ook al overwogen, gewoon de
deur forceren als ze er niet is en dan die beesten
met hun dunne nekje tussen mijn duim en wijs-
vinger geklemd houden om vervolgens er het
leven uit te ploppen door een stevige draai en
een ruk van mijn hand die het dodlijke plopje in
het dan nooit meer schreeuwende levenskeeltje
zal veroorzaken. Echter, zo’n plop veroorzaken, ik
ben daar niet zo van. Zelfs een vlieg laat ik nog
braaf uit (als ie in de buurt blijft zoemcirkelen in
onbepaalde vierkantjes) door alle ramen te open-
en en net zolang achter het brombeest aan te
jagen tot ie pardoes uit een van die ramen vliegt.
Alleen muggen, die mepmoord ik meedogenloos
uit hun en mijn leven! Die etters blijven ‘s nachts
doorvliegen. Daar waar de eventueel niet uit ge-
laten vliegen als het licht uitgeknipt wordt stil aan
wand of raam gaan hangen zonder nog een brom
te veroorzaken tot de volgende morgen gaan die
mugbakken je om de oren vliegen om te kijken
of je al slaapt, is dat het geval dan gaan ze aan
de slobber met je bloed, slaap je niet of nog net
niet dan mep je jezelf uit irritatie veroorzaakt door
het gezoem een mugdoodklap op wang oor of neus
waarvan de opvreter natuurlijk allang is opgevlogen
of ie een anti-mepradar heeft ingebouwd gekregen
door de natuur. Zelden vind ik een vermorzeld lijk
in mijn bed de volgende dag. Maar goed, ik dwaal
af, want met wat ideeën voor het uitroeien van die
schreeuwbeesten (categorie mug!) van mijn buur-
vrouw was ik bezig. Zo heb ik al met een aanzien-
lijke steen in mijn handen op straat gestaan om
het raam van dat kamertje dan maar in te gooien
zodat die zo erge schreeuwpiloten met volle klap-
wiek zich de vrolijke wijde buitenwereld in zouden
kunnen doen scheren. Tijdig genoeg zag ik enkele
buren mijn al in vergevorderde stadium van stenen-
gooihandeling met aandacht volgen zodat ook dat
idee in gruzelementen naar niet uitvoerbaar voor
mijn voeten donderde. En hier waren wat mij betreft
de redelijke mogelijkheden uitgeput.
De loederbeesten, ze schreeuwen nog altijd.
Een allesvernietigende bom op haar huis blijft de
enige mogelijkheid, maar dan beschadigt mogelijk
kansrijk ook mijn huis. Misschien moet ik die krijs-
beesten dwars door de muur gewoon kutwijf of nog
erger leren zeggen, want om als laatste redmiddel
meester Visser te vragen het probleem op te kom-
en lossen is in ieder geval geen optie, leuk hoor,
dat rijdenderechterprogramma, maar dus niet om
er zelf in te figureren.

Een paar geluidvernietigende oordoppen dan maar?!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten