maandag 17 december 2012

Brief (74) uit Schiedam

Na een overdenking vanmorgen (vroeg, heel vroeg)
schreef zich in mij de zin “Ik ben, dus ik drink” als
een wel heel vrolijke vertaling van de overbekende
uitspraak “Cogito ergo sum.” Ooit door een beroem-
de filosoof de wereld in geholpen om er nooit meer
uit te verdwijnen. En waaronder de mensheid sinds-
dien behoorlijk gebukt gaat. Want denken zal toch
zeker helemaal een mooikamer zijn voor het zijn.

Echter, dat zijn is in nogal wat gradaties te beleven.

En het denken van -1 op een schaal van 1 tot 10 is
al genoeg gebleken het zijn een fris eindje op weg
naar hét zijn te kunnen brengen, zodat het hele “ik
denk, dus ik ben”-gedoe eigenlijk tot een tamelijk
doods jukje is verworden waaronder het niet áltijd
goed toeven is. Of in ieder geval niet geheel en al
tot in perfectie. Al wordt dat, om eerlijk te zijn, ook
niet gevraagd als voorwaarde voor het zijn in het
denken.

Het is bekend; zijn kan net zo goed in alle ongeluk
zich manifesteren als in alle geluk. Wat dat betreft
hoef je daar zowaar geen seconde over na te denk-
en en het alleen vet te beleven in dat zijn zonder…

Enfin, waarom die zin zich in mij schreef blijft mij
een danig raadsel, nogal fel stekend in de twijfel
of ik het uiteindelijk wel gedacht heb. Drinken na-
melijk is niet my first cup of tea. En al zeker niet
my last bakje tot fijn zijn. Dit gezegd hebbende
en ik dus eigenlijk wel met de hierboven opgegooi-
de bubs klaar ben zonder de genoemde twijfel op
te hebben kunnen lossen zullen we dit thematische
gestamel maar laten rusten onder een dikke laag
beslist in te laten slapen ‘ergo sum’ om zo tot het
beest van deze brief te komen.

Ik moet u namelijk bekennen dat mijn ZIJN zo lang-
zamerhand tot een fiks overzijntje is verworden al-
waarin ik lig te spartelen als was ik een troubadour
met een vracht aan veel te veel liedjes in het hoofd.
Zodat er alleen nog, weliswaar zo nu en dan zelfs op
ahum filosofische basis, woordscheeltjes uit het lich-
aam zich willen spontaniseren.

Scheeltjes als:

Nummergedoe

vijfenvijftig deuren geschilderd
in de kleur -5 de 25 schilders
kregen hiervoor geen loon zo
dat twee ervan nogal stierven
voor hun 79e verjaardagen die
heus altijd wel door 180 – 18
mensen werden bezocht

hun gsm met ongeheim nummer werd verloot
onder al de overgebleven aanwezige uitvaart-
bezoekers die heel erg hun best gingen doen
deze gsm-loting te ontlopen want gebeld word-
en op ‘n gsm die behoort aan een dode schilder
is misschien leuk op een begravenis maar in
de supermarkt achter een karretje volgeladen
met leeftocht na de trilringtoon te zeggen dat
je werkelijk niet de dode bent die men gsm-de

het beneemt je toch de eetlust

Welnu, voldoende reden zou je zowaar zeggen om
deze brief hierbij te beëindigen. Maar dat gaat toch
tegen mijn gevoel van al het perfect zijn in. En daar
gevoel nogal eens het denken overwelmt moet er
welzeker heel straf doorgedaan met al het doende
om het zijn toch hét zijn te laten worden. Dus zal er
hier beslist een iets van doorzeggen moeten plaats-
vinden. Al is het bijvoorbeeld maar over een in deze
tijd nogal oplaaiend onderwerp als de erg moeizame
acceptatie in Nederland van immigranten die in al te
vreemde kleding ons landje binnen komen.

Want wat nou moeizaam?

Al honderden jaren is er een jaarlijks terrugkomende
stoombootimmigrant, gekleed in een vreemd kloffie,
die we met alle open armen die we bij elkaar kunnen
scharrelen ontvangen.

Al honderden jaren!

En dit jaar dus ook in Schiedam!

Iets waarmee Schiedam heel blij is. Ja er zelfs trots
op is (ook een stukje zijn zeg maar, waaraan geen
enkel of heel weinig denken vooraf is gegaan om
het toch een voor Schiedam fijn zijn te laten worden)
en er dus niks van het genoemde moeizame nog te
bespeuren valt. Erger, heel de stad gonst al maanden
van de initiatieven ter beslist goed laten lukken van
de ontvangst van die stoombootbinnenloper die zijn
liefdadigheidszaak, middels dubieuze banden eerlijk
gezegd, toch ook danig gelieerd heeft aan ‘etalage-
geboefte’. Waarvan met een kerkbereid hart gerust
kan gezegd dat zij het zijn in ieder geval danig dol
verzijnen. Al ontwaren kinderen daar nog geen notie
van. Die hebben alleen nog maar enorm grote kado-
heb-ogen in hun van opzweep erg moeie bolletjes
staan. Heb-ogen waarin al de ouders vol machteloze
overgave aan stoombootovermacht zich mogen laten
verdrinken met ware zijnsverachting stevig weggemof-
feld in een algemeen geldende en nu nog eens extra
opgepoetste kinderliefde waarbij het ‘etalagegeboef-
te’ heel wel baat heeft. Zie de miljoenen schoenen
die ‘s avonds braaf en verwachtingsvol bij een of an-
dere brandhaard worden gezet met alle gevolgen van
dien. Want vol verwachting kan de slaap mooi even
niet worden gevat omdat er een stevig aantal koters
is dat ondanks die vreugdevolle verwachting nachten-
lang helst over of er toch niet de roe van een van die
mal geklede boosPieten is verdiend zodat er uiteinde-
lijk met een lijf vol twijfel, van al die nachtangst, in de
vroege morgen naar de ‘s avonds o zo graag gezette
schoenen wordt geschuifld om om om… Kortom, hoezo
nu toch dat zo moeilijk aanvaarden van al die vreemde
kloffies?

“Ik ben, dus ik drink”

Misschien moet ik het toch eens in mijn zijn toelaten?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten