woensdag 12 december 2012

Brief (22) uit Schiedam

Over de poëzie gaan we het maar weer eens hebben. Heel veel
mensen zijn er mee bezig zo werd en wordt er geroepen, dus valt
een stukje over de verskunst wellicht niet direct al in het niets met
zoveel doeners op het duizelende taalveld zo lijkt mij. Heus het zal
heel en wel gretig gelezen worden dit stukje, want zie nu toch eens
hoe (vorm) en wat (inhoud) een nog niet afgedicht gedicht van mij
(vent) een tijdje geleden voor zich uit beweerde:

Het uur ik.


Een nog te bouwen gedicht. Dat ben ik.
Natuurlijk, er is een dichter, maar Ik want ik.
Goed, ik ben nog niet klaar, mijn woordvoer-
der is nog met me bezig, maar zowaar toch
al een beetje ik.

Hoe?

Veel is er dus nog niet, hooguit:

Vlees noch vlies


een tas

daarin verborgen
kuilen

een dragen in je worden


Mijn woordvoerder is nogal traag.
Hij hangt liever rond in die andere zooi,
proza genoemd geloof ik. Ik word daar
weleens kwaad om want proza ha het is
toch de veegmat van ons, dé gedichten.
Gewoon z’n gang gaat ie, mijn maker,
of ik niet ‘t brandpunt ben van zijn leven.
Een kreukelvodje papier in zijn kontzak,
dat is mijn bijna doorlopend lot. En dan
die titel mij gegeven, het is toch van een
vaagheid een te worden gedicht als ik
onwaardig. Ík Zal wel weer zo’n muur-
knallend hermeticversje mogen worden,
u weet wel zo’n cryptogram waar geen
hond wat aan heeft omdat ‘t niet te ont-
cijferen is van zoveel gehaaide diepgang.
Confectiejasjes, kijk, die worden tenmin-
ste verkocht, die passen iedereen en je
hoeft er niet voorzichtig mee om te gaan,
een nieuwe is zo weer gemaakt. Daar zou
die woordvoerder van mij zich eens mee
moeten bezighouden; confectie tot op de
naad. Toch, gezien het hierboven gegeven
beginnetje van mij vrees ik dat mijn maker
een ietwat blijvend dovig is vooralsnog. In
een tas verborgen kuilen wat is dat nu voor
een raar en vooral te hermetisch beeld, in-
derdaad vlees noch vlies, wat dat betreft is
de titel wel weer… Gelul natuurlijk, want die,
mijn, titel slaat dan wel in als een bom, maar
dan wel een bom die verloren knalt in het
luchtledige, een bom die geen enkel materie-
stofje ook maar een nanotel doet verplaatsen,
hooguit wil er sprake zijn van een lauwe ver-
plaatsing naar een ongewilde plek waar ik
beslist niet thuishoor; waarin niet te wonen
is in tegenstelling tot wat een dichter ooit
beweerde. Toegegeven, soms twijfel ik aan
het geestelijk dichtvermogen van mijn maker,
want zoals men steeds vaker steevast beweert,
zo’n diepgewaande hermetische cryptokramp
daar is geen donder aan om die te maken, dat
is een fluitje van heel veel te makkelijk, dat kan
elke vervormer alsook iedereen die niet per se
wil dichten, je ploft gewoon een vage stroom
niet bij elkaar willende woordjes bijeen en hup
je hebt weer zo’n hermetikaal cryptodingetje.
Wellicht heeft men gelijk want kijk nu eens
wat die maker van mij in een moment van even
geen proza nu weer aan mij toegevoegd heeft:

ontvang


opdat er nog van zowaar kan meegenomen


Waar slaat…

Ah natuurlijk, die al genoemde tas, daar wil
natuurlijk bij al die kuilen ook nog wel het
ontvang in en zowaar kan het op die manier
meegenomen worden.

‘t Is verdomde moeilijk voor mij om mij te be-
grijpen, en zwaar word ik ervan, een wel hele
volle tas zo lijk ik mij aan te zien. Te vol als u
het mij vraagt. Maar misschien is het beter dat
aan mijn maker te vragen. Die weet waarvoor
mijn zwaarte dient zo mag ik aannemen. Want
vertellen ho maar. Dat doet ie mij even nooit.
Ik moet maar een beetje naar mezelf blijven
gissen.

Confectiejasje of hermeticpak?

Ik weet het gewoon vaak even niet. Wat dat
betreft verlang ik weleens naar de classicistische
tijd, daar was alles nog fijn simpel, maar die ver-
domde romantiek… Enfin die geschiedenis is al-
om bekend.

graag moet meer in verkommerde gezichten

helder
zal opengaan achter de schermen de nacht
stort zich

‘k Zal vast postmodern bedoelen te zijn want zie:

als doekje voor het hoeden opgediend op ongelooflijk

mooie
schotelronde borden

Postmodern of niet, ik klink wel mooi, vind ik zelf, ze,
mijn woorden, zingen alsof met een schoon glimmend
Bühnejasje de wereld soppend in mijn schoenen staat.
En zie nu toch eens het naderend einde aan mij:

de eigentijdse sjiek

vloerbedekking bijt rug in houtvloer
in elk schilderij
naar zware steen naar zeven zeeën scheve schaats

Werkelijk, ik vind mijzelf zo op en naar het eind
prachtig. Al zal ik op de Bühne wellicht niet zo
tot mijn makers recht komen vrees ik.
Nu ja, in ieder geval en met andere woorden ge-
sproken, ik ben nu van mezelf door mezelf over-
tuigd een gedicht te zijn heel wel passend geloof
ik in het net nog huidige postmoderne, al heb ik
als vers gedicht gedicht geen idee wat dat dan
precies mag zijn of wat het inhoudelijk betekent.

Vraag dat maar mijn maker.

Wel hoop ik niet bij dit alles dat ik al té ver van
de confectie afdrijf al zouden eigenlijk wat meer
exquise smokingzakjes aan die confectiejasjes ge-
naaid mogen zijn, zakjes die in de herinnering wil-
len blijven steken en zodoende deze jasjes af en
toe uit de stoffige vergeetkast veroorzaken te ha-
len tegen de al genoemde snelle slijtage tot afdank.
Zakjes bij voorbeeld zoals gebreid aan mijn einde:

daarom

drijf kusjes
naar de fee

zoen desnoods een blokje om


Ja, dat is wellicht een of misschien wel dé oplossing,
dat van die zakjes. Ik ga het mijn maker in ieder ge-
val wel even in zijn poëziegevoelige oren tetteren op-
dat ik eindelijk weer eens wat van mezelf ga begrijpen
en mezelf eindelijk weer een rechtgeaard gedicht zal
durven voelen, een gedicht vol postmoderne trekjes
aan het heus ook wel zo nodige confectiejasje of iets
dergelijks.

Werner Spaland

Geen opmerkingen:

Een reactie posten