woensdag 12 december 2012

Brief (23) uit

Even over iets raars.
Een tijdje geleden namelijk, zo rond vijf voor tien
op een zonnige zondag nam ik plaats achter mijn
computer om de schrijverij, ondanks weinig nog
geprezen door de buitenwacht, door te doen zo-
als dus alle dagen van de week (hooguit iets later,
want zondags wil ik nooit beginnen voor de kerk-
klokken van de kerk bij mij in de buurt hebben
geluid om het stoutdadige gevoel te krijgen niet
in de klingelkerk te hoeven zitten maar gewoon
heerlijk in de eigen ‘mytheruimte’ bezig te gaan
aan taal) toen bleek dat het computerscherm
door vroeg zonlicht werd verbleekt naar een vol-
ledig onbekijkbaar vlak waar iemand met een
fikse schrijfwil totaal niets meer mee kan dan er
beduusd naar te staren als was hij heus in een
zwart gat beland waarin geen letter nog kan ge-
combineerd naar alles te beleven woorden die
op zijn minst zijn bestaansrecht moeten gaan
vertegenwoordigen in zijn toekomst.

U begrijpt, die morgen had ik dus vreselijk het
land in de gebruikelijke taalsprong een dom tijdje
niet meer te kunnen uitspelen tegen de gedachte-
kronkels altijd wel onder mijn schedel aanwezig.
Gelukkig realiseerde ik me al snel dat er een gor-
dijn was in mijn werkhok dat dichtgeschoven kan
worden om zo al de door mij gerangschikte letters
weer optimaal te kunnen lezen alsook te bewerken.

Welnu, zo gedacht, zo…

Maar de schermverbleking bleef.

Na enig gepuzzel werd ik me bewust dat de zon van
de andere kant van het huis mijn schrijfhok naar bin-
nen scheen. Heus via de keuken en de overloop baan-
de het zich in rappe flikkering naar het computerscherm
alwaar het hierboven beschreven probleem ondanks
het toegeschoven gordijn zich gewoon voort kon mani-
festeren. Vreemd, dacht ik nog, die zon uit het Westen.
En dom, maar zonder er verder nog over na te denken
dan dat in de al aanstormende herfstperiode wellicht de
aard- en zonneboel ten opzichte van elkaar wat ge-
draaid waren. Hoewel ik dat nooit eerder, ook in
deze periode zo had meegemaakt. Niet in het
minst van mijn stuk gezaagd besloot ik verder te
schrijven aan een gedicht dat op dat moment naast
het toetsenbord op het bureau lag en waar ik al wek-
en niet uitkwam er een goed einde aan te breien.
Want zeg nou zelf, met zo’n onafje is geen bekoor-
lijke berg te beklimmen en al zeker kan ik er bij u, de
gewaardeerde lezer, zo niet mee aan komen:

(Het Weertjes)


Onderzoek naar de woontoestand van familie
W gaf uitslag (naast het huis lag een donkere
gang) van spinnen de deurdrang waarschuwde
nog maar als je (die) doorgegaan was groeide

een waterkale oplossing en ook de vader van
de familie is tegenwoordig niet meer de grote
afwezige hij werd al een verknochte buikdrager

geeft steun nu aan nazaat al zitten de kinderen
soms liever in kinderwagens voor moeder dus
tijd om wat ruis weer toe te voegen met zo wei-
nig mogelijk kans op storingen ook al staat het

water dan wel niet tot alle dorpel het doen van
een kloek leergesprek vooral in de winter is een
goede verwijzing naar die belangrijke gebeurte-
nis in het leven op ruim zicht boven al de hoog-

plinten waar ook oma raad weet van dat er niet
in webben hoeft gelopen iedere leefdag op een
vaste tijd stipt om wie de mooiste zinnen op de
agenda heeft staan van te fraai hout in het huis

van moeder zaagt vader rap wieltjes aan wolken
en zo ligt sneeuwwitje al maanden voor drab in
de tuin waar de zon nogal klunzig wat snel over
de heg poogt te klimmen als de dag daar is en
de spin zich zodoende heerlijk kan blijven nest-

elen in de donkergang van vóór het onderzoek
en alles weliswaar verschoven is maar wel in
zulk een weinige mate dat oma rustig dood kan


U ziet, het hele ding is niks en het wil vooralsnog ook
dat niks niet kwijtraken. Zo wil het einde na oma’s dood
met geen mogelijkheid zich verder ontwikkelen. En nee,
de titel is niet fout al is het taalkundig wel het geval met
dat verkeerde lidwoord ervoor (hoewel ‘t lidwoord de ook
bij de naam van de W-tjes zou kunnen passen, dit is
echter niet het geval zo laat het zich in het gedicht aan-
zien waarin namelijk sprake is van de familie W). Deze
titel wil dus perfect passen bij dit gedicht, direct gaat het
al, net als in het gedicht mis in de titel zodat die als het
ware iconisch is voor het hele gedicht. Een prettig bij-
komend voordeel is dat de dichter er mooi geen ál te
erge buil aan zal kunnen vallen sjeest het gedicht naar
een mis?lukkend einde. De titel voorspelt dat heel listig
al. Maar toch, het blijft vreemd dat ik er, even buiten die
titel, zo’n moeite mee heb dit “Het Weertjes” af te mak-
en en ik zou er dan ook graag als een voorlopig eind dit
aan toe willen voegen:

want de aarde is rond en ook de weerschijn

ver in de nacht naar de maan wil grafgrond

Echter, wat te makkelijk en te kuilerig, deze oplossing.
Een ‘Weertjesonderneming’ zo in cliche’s te laten ein-
digen is van een goedkoopte als kocht je dagelijks al
je eerste levensbehoeften in de Lidl om er thuis in gods-
naam nog maar iets eetbaars van te flanzen waarbij al
te hevig bekend dat Lidlsmaakjes Lidlsmaakjes blijven
ondanks welk een suprieure kookkunst dan ook.

Om wanhopig van te worden.

De blik dus weer op het scherm geworpen dat nog altijd
onleesbaar op me afstormt als was het dé leegte waar
bijna iedere dichter wel over schrijft in zijn/haar verskes
bij tijd en wijle zo bedenk ik me nu, versjes die voorlopig
net zo onvergaanbaar zijn want stevig in hun bundels ver-
ankerd als de zo verdomde leegte van de zon die nog al-
tijd door het keukenraam blijft schijnen met een licht dat
me na wat oogknijp ook nog eens laat bedenken dat er,
net als hier in dit kamertje, al heel wat woonjaartjes zoiets
als een werend gordijn voor het betreffende keukenraam
hangt dat ik even gewoonweg voor de zondoorschoten ruit
kan schuiven.

Dus nogmaals zo gedacht, zo…

En zie, een helder scherm.

Al direct daarbij ronkte er ook een helder idee voor het af-
ronden van het gedicht waarover hierboven werd gesproken.
Het knalde met de weelderige schaduw mee. Want het wat
geïrriteerde maaien van mijn armen om het gordijn te sluiten
sloeg een beeld bij me binnen dat hup zo op het einde van
dat vers kon vallen; wieken leken ze namelijk die nijdig be-
wegende armen, wieken heel wel een maalmolen waardig
en ha dus de titel gevend die ik node gezocht had al die tijd
van maanden aan dit vers bezig geweest te zijn:

Molendrift


Geweldig af, niet?

Al valt het iconische van die andere foute titel nu wel weg,
toch vind ik hem mooi zo. En eigenlijk zou ik nu een paar
weken op mijn lauweren kunnen gaan rusten, want zo’n
één of drie gedichten per jaar moet toch waarlijk voldoen-
de zijn om er een respectabel dichterschapje mee op te
bouwen. Geen lauweren echter, want al dat zongedoe uit
het begin van dit schrijven, ik wil er nog op terugkomen,
deze brief wilde er in eerste instantie om zijn geschreven,
want dat de zon in het Westen opkwam en dat ik over dit
toch irriëele feit zomaar domweg heen stapte, ja, er zelfs
een tijdje van overtuigd was dat het werkelijk zo kon zijn
dat een schijnwerkelijkheid zich kon voordoen als dé werk-
elijkheid, het behoeft toch nog wat overdenken wat mij
betreft. Goed, ik weet ook dat het filosofisch dan wel heel
fiks allemaal uitgepoogd is, dat gedoe over die werkelijk-
heid en niet-werkelijkheid. Dat wil nog niet zeggen dat ik
dit in mijn huis gebeurde fenomeen niet een beetje uit
hoef uit te zoeken. Dit gedoe moet geducht emperisch
worden nageplozen. Want stel nu eens dat het idee om
het gordijn dicht te schuiven niet in mij was opgekomen,
hoe lang zou ik dan niet met het niet-ware idee rond-
gelopen hebben dat in november de zon in het Westen
kan opkomen bij tijd en wijle? Zoiets is toch om je direct
van te verhangen kom je uiteindelijk achter de waarheid?
En ja, ik weet ook wel dat de zon in dit landje for sore al-
tijd in het Oosten opkomt. Maar dat het dan zowaar kan
gebeuren in de door een mens vermeende werkelijkheid
dat hij toch gelooft dat in het Westen ook wel eens…

Het is verbijsterend dat een mens zich zo in de luren kan
laten leggen door zo’n werkelijkheid die zich als zodanig
voordoet terwijl het de werkelijkheid helemaal niet is te
zijn omdat het natuurwettelijk gewoonweg helemaal niet
kan.

Zoals gezegd, het is om je van te ver…

Het goede eraan is dat we in ieder geval beleefd hebben
dat het de poëzie, ook al was er het minst op bedacht,
vooruit kan helpen; de felle zon, het onleesbare scherm,
de irritatie, het keukengordijn en ook de zwaaiende arm-
en, al deze door een niet-werkelijkheid veroorzaakte zak-
en, ze hebben het genoemd gedicht keurig en wel op af-
gerond niveau gebracht waarover ik in ieder geval graag
tevreden wil zijn al mag de lezer, dat is nu eenmaal zo
gegroeid in litland, daar verdomme even heel anders over
denken, ja, zelfs zonder erover gedacht te hebben kan ie
zomaar hup de boel in de prullenmand doen belanden en
dat is toch wat hé, om ook maar eens een keer met Ger-
ard Reve te spreken.

Maar, de empirie!

Voordat ik nog verder in al te oeverloos gedweil verzand
raak.

Wat was nl het geval?

De zon, zoals het hoort, in het Oosten opgekomen, scheen
over het dak van mijn huis zo fel op een raam van een huis
in het Westen gelegen, dat al het weerkaatsende licht de
omgeving van het raam wegvaagde zodat het mij ervan over-
tuigen kon dat daadwerkelijk de zon die zo vroeg in de ocht-
end mijn computerscherm bescheen in het Westen op was
gekomen. En that’s all! Zodat hier gerust geëindigd kan word-
en met de verpletterende maar ook wel o zo heerlijk misleiden-
de conclusie:

Alles is vooralsnog mogelijk, als je je maar wilt laten bedotten!

Werner Spaland

Geen opmerkingen:

Een reactie posten