woensdag 12 december 2012

Brief (24) uit Schiedam

Weer maar even over poëzie, want in de wereld gebeurt meer dan dat
afgrijselijke gerotzooi in de Gazastrook. Zoveel zelfs dat het ijs voor de
elfstedentocht er voortijdig van gesmolten is zodat er in ieder geval iets
van dat zovele in de wereld wegvalt. Al blijft er zoveel te genoeg over
om er gewoon maar niet meer aan te denken uit een overompelende
onmacht er meer aan te kunnen doen dan ietwat tv blikwerk en wat
puffend luiestoelzuchtgedoe alwaar de wereld ook niet mee geholpen
wordt er een stevig mooistraatje aan goudklinkers beter van te groeien.

En daarom maar de klinkers in de poëzie wat laten gebeuren in deze
brief. Al zal het de wereld echt niet veel verder helpen dan dat er af en
toe iemand die klinkers leest waardoor die iemand, u in dit geval, even
niet zal meebouwen aan al het wereldgrauw zolang de lezing van onder-
staand stukje poëzie duurt.

Graag wordt aanvangen met een eerste deel van een gedicht waarvan
de rest nog moet geschreven, maar dat laatste zal u een schimmel aan
de voeten van uw vijand wezen wellicht.

Enfin, het 1e deel:

Een dakraam een viool en wat verder nog


(1)

(een lyrisch lang epiekje)


Van de vijfde trede hup naar de grond. Een heus stevige storting.
Zij wilde dat. ‘t Bewijs van toch wel wat in zijn mars. Want neer-
storten, zo zei ze, is een teken van durven bestaan, zeker als
het vrijwillig gebeurt. Het laat namelijk zien dat stijging dan wel
belangrijk is, maar dat het je niet overrompelt als je uiteindelijk
de moed hebt neer te gaan.


Natuurlijk had hij bevestigend geknikt en even later onderaan de

huishoudtrap gelegen in een houding als was hij tijdens de vlucht
naar beneden in een vorm van een vraagteken geperst om zo op
de vloer terecht te komen, had daarbij gedacht, niet uit zijn kader
te krijgen, na dalen is er het stijgen en hij was overeind gekomen.

De poging tot een kus deed hij nadat ze hem de opdracht gaf de

trap terug in de schuur te zetten. En ja zeker voelde hij zijn rech-
terbeen. Vijf treden, het is niet niks als bewijs. Gelukkig was het
zondag en had hij geen al te zware inspanningen hoeven verrich-
ten. De kus? Gezoefd was ie langs haar weggedraaide hoofd, niet
op de plaats van zijn bedoeling gekomen.

O, gestruikeld.


Dat was maandag.

Tegen zijn collega’s.

Dinsdag was het al zo gewoon dat niemand het er nog over had.

Nu ik het zelf weer even doorgelezen heb zoals het hier staat zie ik plots
dat het vast komende drama (de rest moet nog geschreven zoals ik u al
aangaf hierboven) in dit gedicht nu niet bepaald het fleurbesje wil zijn dat
u na lezing hup terug laat gaan naar de echte guurwereld met een gevoel
dat u er weer even tegen kan.

Integendeel zelfs.
Wat ik bedoel is dat dit gedicht u zowaar een fijn gedegen wereldbevrijden-
de schep aan TROOST zou moeten bieden, dit echter niet doet en u nog
eens extra drukt op het hierboven al zo beschreven grauwewereldfeit waar-
mee u al in tv-blik en zuchtwerk zo bezig was. Zodat ik u wil raden ook dit
feit in uw lezing mee te nemen opdat er niet zomaar wat gebrabbeld wordt
in de, de mijne in dit geval, poëzie. Er rust u dus een kek grote taak op de
schouders. Ik ben dan ook hevig blij dat ik alleen maar de dichter mag zijn
in dezen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten