zaterdag 15 december 2012

Brief (40) uit Schiedam

Zie toch mooi wat ik terugvond een paar dagen geleden tussen tientallen
andere knipsels (uit een nog niet ver verleden) over mij, Werner Spaland:
Spaland_krant

Maar lieve lezer stuik maar niet direct tegen een beuk want alleen al het
feit dat ik deze brief vanuit Schiedam schrijf bewijst dat het mij opheffen
jedervals is mislukt.

Want wat wilde het geval?

Ooit schreef ik dit vers over Schiedam:

Gedicht om S.


lieve baksteenmuren
aan stierlijk
waterweg

en vooral
ook witte
schuimspaanders


stadskrantjes voor spijkers
op veilig laag veel tover
onder de zolen van
Ketels oude mijlslaarzen

de lucht Genesis op een lief duimpje


Liduina sijpelt ongemerkt heus
in de geest rondom de molens nog
plonst hier en daar een kreet
om geschiedenis gebouwd op zeven dagen


ook een
fluisterboot wil remedie
naar blauw dat vraagt om vogels
zonder hoest uit Botlekverkoudheid


gemeentebomen puffen teleur
in geduchte lagen
van hier en nu kijkt niemand op

al zeulen wieken alle wind dwars
door de stad

De plaatselijke sufpers pikte het destijds op en sprak er schande
van dat er juist in een tijd van het straf benoemen van stadsdicht-
ers in alle zichzelf respecterende steden er in deze plaats, Schie-
dam, ene Spaland ongevraagd maar een beetje zich negatief uit-
liet over deze plaats waar we met z’n allen toch zeker zeer trots
op zijn zo kwaakte het op z’n kwaadst in een van de zo plaatse-
lijke sufferdjes als werd bedoelde plaats door de dichter van ge-
noemd gedicht onzedelijk betast op alle fronten in haar stadszijn.
Welnu, van de sufpers gulpte het al rap de gemeenteraad in alwaar
men uit een soort van nooitwatgebeurenverveling over het hele ge-
val zich boog om te bepalen of er stevige politieke stappen konden
worden gezet tegen zoveel onbeschaamdheid en leugens over hun
stad. Leugens te brutaalweg gepropt in een gedicht van een dichter
zo krakend verlegen zittend om talent dat alle vernedering zich door
dat beroerde minimale talent zich nog eens even dubbelop beukte
tegen de trotse stadsgevoelens.

U begrijpt, een hetze tegen mij, de dichter, volgde.

Iedere week wel stond er een negatief stuk op de voorsufpagina
van een van die lokale surrogaatkrantjes. De gevolgen lieten dan
ook niet lang op zich wachten; allereerst werd m’n auto eens even
onder een sappig laagje modder gesmeerd. Dit uiteraard midden
in de nacht. Daarna mocht ik me verheugen in het feit dat de voor-
deur van mijn huis beplakt werd met gedichten van stadsdichters
uit andere steden waarvan men meende dat die versjes wel een
zekere waarde voor betreffende plaatsen hadden, in ieder geval
heel wat meer waarde dan dat hierboven gegeven negatiefoprisp-
inkje van dat sufdichtertje waarin Schiedammers zich niet konden
vinden.

Natuurlijk bleef het hier niet bij, er volgden (na wekenlang met
steeds meer woorden in de sufferdjes aangroeiende aantijgingen
dat ik een smurrie voor de stad was) openlijke bespugingen die
kweldoende gegarneerd werden met scheldwoorden die erop neer-
kwamen dat ik maar het beste hun stad zo snel mogelijk diende
te verlaten op een moderne teerkar volgeladen met mest wilde ik
erger voorkomen.

Maar dat laten wegjagen, uiteraard liet ik me dat niet overkomen,
ook al duurde het maanden en maanden, dat mij zo aangedane
volksgericht, op een gegeven moment echter had het stadsbestuur
er schoon genoeg van en wilde mij per decreet de toegang tot de
stad ontzeggen hield ik geen rede in de raadszaal tijdens de pauze
van een van de belangrijkste bestuursvergaderingen van het jaar
waarin ik berouw tot op de botten van mijn dichtkunst moest tonen
zulk een vers als hierboven te hebben geschreven. Met daaraan
gekoppeld de belofte me voor de rest van mijn leven te onthouden
van het schrijven van zulke versjes zo onnoemelijk bruut tentoon-
gespreid dat iedere stadsbewoner er wel kennis van moest hebben
genomen. Iets als een zelfopheffing, dat werd eigenlijk van mij ver-
wacht.

En bijna was het ze gelukt, dat bestuur.

Echter, de burgemeester had inmiddels een stevige zwak voor mij
opgelopen. Heus, de blondvrouw, waarschijnlijk zeer geïmponeerd
door mijn verschijning (groot/fors te noemen met een autovrome
uitstraling van hier tot aan Langbroek) liet mij heimelijk per brief
weten dat ze het decreet met alle macht die ze in zich had weten
te vervolmaken zou tegenhouden, want ik had als negatiefdichter
er toch maar mooi even voor gezorgd dat er in alle lagen van het
bestuursapparaat echt geen enkele ziel meer was te vinden die
maar een tel nog dacht een stadsdichter aan te stellen. Daar was
ze als nieuwbakken burgemeester zeer mee aan haar nopjes ge-
raakt want ook zei vond het stadsdichterschap een raar gebeuren
waar Schiedam heel niet op zat te wachten en al zeker niet omdat
het hele land maar meehobbelde met een vreemd soort hype van
per se een stadsdichter te moeten hebben in hun dorp of stad om
niet achter(lijk) te blijven op de andere plaatsen die al… et et etc.

Toch zeker een mooi verhaal, niet?

Ware het niet dat het geschreven is als inleiding naar iets anders
en er dus geen snars waar is. Gelijk alle gedichten heb ik het uit
mijn duim gelipt. Heus, nog niet een kwaadbundel is er van waar,
want dat inleidende naar iets anders wil zeggen dat de stad Schie-
dam zwaar zwoegend bezig is om ook hier een stadsdichterschap
te laten vervullen.

Werkelijk!

Al zal het nog wel een stevig tijdje duren voor het zover is. Men wil
namelijk gigagroots uitpakken door precies op de jaarlijkse gedich-
tendag een stadsdichter te installeren. Welnu, gezien het feit dat
de jongste gedichtendag voor dit nipt begonnen jaar een maandje
geleden al opgesoupeerd is zal er nog een fiks jaar gewacht dienen
te worden alvorens…

Maar volgend jaar. Ha! dan…

Wel zal er naast het stadsdichterschap ook een stadsschrijverschap
en zelfs een stadszangerschap heel wel mogen moeten worden be-
noemd omdat Schiedam nogal schaars in haar dichters zit. De bron
zou namelijk nogal snel opdrogen deed men dit niet als nodige voor-
waarde stellen.

Nu ja, afwachten maar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten