zaterdag 15 december 2012

Brief (51) uit Schiedam

Ik heb nog nooit een boom geplant.

Waarom deze bekentenis? Wel, ik las in een boek, dat nogal
zich rondsnuffelt aan de dood, dat George Sand een eenvoud-
ige en rustige dood stierf. Met haar denkvermogen nog intakt
keek ze uit op bomen die ze zelf jaren eerder in het vredige,
lieflijke Nohant had geplant. Direct ging ik bij mezelf na of ik
ook ooit zo’n tot bladerexplosie uitknallend zaadje ergens in
de grond had gestopt en waar naartoe ik me, om een rustig
einde te bewerkstelligen, zou moeten snellen wil mijne niet
bepaald geplande dood plots heel wel aanstaande gaan zijn.

Maar nee en help, er is geen enkele boom van mijn hand op
deez aardbol werkzaam te groeien om dat einde te verzacht-
en. Vreemd, want ik ben toch in een huis geboren waarvan
de tuin aan de uiterste rand zich overgaf aan een bos waarin
door mij nogal boomgeklommen is. En dat niet eens tot grote
bezorgdheid van mijn ouders ook al bleef ik urenenuren weg.
In die wegblijftijd liet ik me wiegen door een van de toppen
van de bomen (een bijna cliché, ik weet het, maar hoeveel
oorspronkelijkheid vind je in real life) tussen het bladerdek
waarvanuit vogels klapwiekend omhoog schoten om er een
paar tellen later na een korte scheervlucht als was het groen
vliegwater in terug te duiken. Dat mijn ouders niet bezorgd
waren heeft zo zijn oorzaken die in dit schrijven niet hoeven
vermeld ook al waren zij er weer de oorzaak van veelal dat
ik in die boomtoppen verbleef. Zulks is toch meer iets voor
een autobiografisch romannetje. Alleen de gedachte wil op-
geschreven dat het toch wel vreemd is dat ik, er zo mee
opgegroeid, geen bladerstam plantte. Een niet-planten,
overigens en als toch nog extraatje, waarvan de oorzaak
dus ook wel’s bij mijn ouders zou kunnen liggen die me op
die manier al vroeg een rustig einde ontnamen zo achteraf
bezien. Al haast ik me er bij te zeggen dat dit wel een erg
deuntje te onbetamelijk kan zijn, zeker daar mijn vader al
een tijdje dood is en mijn moeder heeft haar nagels ook al
in de deurpost van het grote niets geklauwd, al weigert ze
tot nu toe die deur door te gaan. Ach, laten we het erop
houden dat er onverschilligheid in mij is gevaren ten aan-
zien van de natuur nadat ik het huis van mijn ouders heb
verlaten (is natuurlijk niet helemaal waar, maar zeg hè,
ook in de bijna alles verzwelgende taal wil soms iets wat
niet waar is heel wel passen).

Alsnog een boom planten?

Afgelopen zondag was ik in Hoek van Holland om een wan-
deling over de pier te maken. In eerste instantie was het
aangenaam weer, maar naarmate ik over de pier richting
zee vorderde kwam vanaf het water een onheilspellend lijk-
ende mist opzetten die alles rondom me heen wegvaagde
naar een niets gelijkend op het niets waarover hierboven
al gesproken is en waarin mijn moeder vooralsnog weigert
te verdwijnen (al begrijp ik niet waarom, gezien het feit dat
ze negentig procent van de tijd in haar alleentje zit te zit-
ten in een huis waarin daglicht nauwelijks wil doordringen).

Jaja, en heus ik ga er af en toe (eens per paar maanden)
wel heen een uurtje. Een tijdspanne, overigens, dat uurtje,
waarin we nauwelijks weten wat tegen elkaar te zeggen,
zodat ik na dat uurtje van vrijwel stilzwijgen opgelucht,
maar ook vol spijt alweer tot geen enkele overdracht van
wat dan ook te zijn gekomen vertrek naar mijn eigen leven
waarin ook de dood, zoals hierboven getoond, zich tijden
geleden al een danig plekje heeft verworven al is hij voor-
lopig nog niet met mij aan de beurt zo laat ik hem iedere
dag in niet mis te verstane woorden weten in de volle hoop
op afschrikking.

Maar goed, waarom ik over deze zeepierwandeling begon
is omdat het bomenplantgedoe door mij in mijn leven om
wat voor een reden ook nu eenmaal niet gebeurd is en er
dus in plaats daarvan iets anders zal moeten verzonnen,
want een fiks kweldoodje daar heb ik even geen verlangen
naar. Nee, rustig kabbelend, zoals ik mijn leven ook wel
had gewild, zo wil ik de dood in, al weet ik dat de kans op
een gruwelijk einde heus altijd aanwezig blijft. Je zal maar
even geplet na een auto-ongeluk nog een paar ligweken
moeten leven in een lichaam totaal geradbraakt om maar
iets vrolijks te noemen, of hup maanden en maanden hels
moeten wegteren door een ziekte die je daarbij een gezellig
oceaantje aan pijn in je lijf giet zodat je verlangt naar een
rap einde dat maar niet komt, of in een of andere geestelijk-
e scheefstand komen te staan zodat…

Een rustig wegglijdeinde dat is gewoon ff de heilse top voor
mij en waarschijnlijk, zo durf ik de makkelijke gok aan, voor
bijna iedereen. Zoiets als het beeld van die boot op de foto
hieronder wellicht, gekiekt de afgelopen zondag in Hoek van
Holland vanaf een pier in een alles verdoezelende mist?:

Kl_bew_p4056138

Een mens zou er bijna van in het metafysische duiken, bij
het zien van zo’n foto, ware het niet dat die o zo verdomde
wetenschappers er weer een eenvoudige verklaring voor heb-
ben gevonden, namelijk: “mist kan zich vormen door afkoel-
ing van zeer vochtige lucht (tot onder het dauwpunt) of door
menging van koude met warme vochtige lucht.” En zo ge-
zien helpt het planten van een boom dus ook geen zier. Zul-
len we het met het alles ondergravende beeld van onder-
grondse beestinsecten moeten doen die dagelijks een over-
vloedig maal aan kistlichamen krijgen voorgeschoteld. Al is
er tegenwoordig ook het verhaal van verhongeren van deze
beestjes door het almaar populairder worden van het in de
cremafik steken van de doden die op die manier voor eeuw-
ig in rook opgaan zonder nog met huid en haar als smikkel-
buidel te hebben mogen fungeren voor die nietsontziende
kleine natuurlijke opruimers.

“Ik geloof niet in God, maar ik mis hem” zo begint de schrij-
ver van het boek waarmee ik deze brief begon. Je zou het
hem van de weeromstuit verdommele bijna gaan nazeggen.

Toch?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten