vrijdag 14 december 2012

Brief (33) uit Schiedam

Duiven en stomppootjes.
Ooit al gedacht over het hoe en vooral het waarom?

Ik bedoel, loop je in de stad dan wil het een groot
wonder heten als je niet 75 % van deze stadshippers
op mismaakte pootjes ziet rondmanken als zijn het
graag half mislukte dieren. Of reëler nog, soms zie
je alléén maar van die mankerts! Al begrijp je niet
direct, bij het zien van de kreupelaars, wat er pre-
cies aan de hand (okee okee, den poot in dit geval)
is. De grauwgrijs gemeleerde verenpakketjes name-
lijk zien er in eerste instantie grijsgrauw en zoals het
hoort behoorlijk stedelijk vetgevreten uit in hun altijd
wel irritante aanwezigheid op precies dát plein of dát
brede trottoir dat je met een bepaald doel voor ogen
fiks aan het betreden bent om dat doel heus binnen
redelijke tijd te kunnen bereiken. Een gedoe, overig-
ens, waardoor je niet altijd wagenwijd openstaat voor
natuuruitwassen, al zeker niet voor bewegende nat-
uurkledders die dus werkelijk precies op die plekken
rondwakkelen waar jij overheen denkt te moeten.

Kortom, zo’n plein of straatgerompel is het dat je pas
later het inzicht gaat krijgen dat de meeste grijsjes op
één dan wel twee stompjes zich nog voort proberen te
knoeien waarlijk zonder dat er, zoals bij ons mensjes,
ooit een dokter aan te pas is gekomen om de verloren
ledemaatstukjes er weer aan te opereren zodat je als
gebruiker van de stad ff niet hoeft te worden gecon-
fronteerd met die hoeveelheid aan invalide spul dat
daarbij zo opdringerig vol hebeetlust is dat het je alle
plezier ontneemt eens lekker onbekommerd te shop-
pen naar eigen believen waarbij je eens even niet de
vraag krijgt opgedrongen over het hoe en vooral ook
waarom van de stompkwestie.

Maar verdorie, daar hij nu toch opgedaan is, deze
vraag, moet ik er sowieso mee aan de gang om al
het knagen in de maag kwijt te spelen. Want hoe
komt het toch dat zoveel stadsduiven halve- of zelfs
voor het grootste deel weggeslagen pootjes te ver-
duren hebben? Wat is er verdomme toch mogelijk
voor ligubers doende in de steden dat al die dunne
pootjes maar rüksichtlos gekort worden? Is er in
iedere stad wellicht een of andere idioot die de be-
drijvigheid in zijn kop heeft gekregen de verrekte
duiven eens een stevig paar pootjes kleiner te
maken? Het zou zomaar kunnen gezien al de on-
gevraagde grijstapijten die deze fladderaars veelal
vormen op wegdek, trottoir of andere nog denkbare
looppaden waarbij het doen ritselen van het miniem-
ste stukje papier al voldoende is die mankbuidels
naar je toe te doen wankelen met niet meer in hun
belachelijk heen en weer wiegende kop dan het idee
ETEN, HEEL VEEL ETEN!

Ha, heel wel kan ik het me indenken dat in iedere
stad zo’n man ‘s nachts achter al die volgevreten
grijsbakjes aan jaagt met het idee ze voor ‘t leven
te verkreupelen. Heus! Al zou ik, ware ik zo’n man,
ze direct naar hun almachtige vader Duifgod help-
en, die grijsdotjes. En wel door ze fluks onder mijn
voeten met alle walglust in mij te kraken als waren
het zakjes onsmakelijke chips waarvan een ieder
de buik niet meer vol wil. Om dan na het kraken
de zool van mijn laars nog wat rond te draaien op
het geplette vogelbastje zodat het geheel een
sappig en mal bloederig massaatje wordt. Niet
meer herkenbaar bijna als de grijslust die het
kort daarvoor nog was. Want poten verminken,
ik vind het een bakkie te mild. Nog kunnen ze
zo het doormanken en doorvreten als ultieme
levensvervulling doordoen op het plein waarover
ik…

Pestbeesten, dat zijn het!

En toch, zie hier:

Duivengeluk


bij ons in de til

staat een waarzeggersbol
waarin de spreuk schittert:

achter de wolken

schijnt iets van
duivenliefde te huizen

met als credo:

“Geloven, alleen geloven

in de Duif”

schakels tussen hemel een aarde zijn wij

zo ook zegt de bol

niet gehinderd door zwaartekracht zingen
wij nooit in onze koer de horizon voorbij

wij zijn goed

tegen allerlei kwalen van de oorlog willen wij de vrede
maar soms is het te winter soms ook regent het lang

dan stoken we wat olijfblad

maken daar een soepje van

lijkt alles een sprookje


eten en drinken we samen wordt lijden en leed

uit de til getild vereren we de goudgele olijftak

wel tegen de zin

van onze melker
dan doet hij ons in bad
moeten wij schoon om
te figureren in zijn feest

het waarom is nooit duidelijk

maar de melker
ondoorgrondelijk

zodat we heus geloven in het bad al geeft het

ons natte veren kunnen we veelal niet vliegen

ach, hij geeft ons dagelijks brood

een duivenhemel ook

waarvan wij onze vleugels uitdoen (zoals het lichtknopje

waarmee de melker ons dagelijks licht geeft in de veelal
donkere tilnachten) want te vliegen met een volle maag
het is not done in onze schone tilt.

Ach, welk een geweldig stadsdichter zou ik niet kun-
nen zijn (wat god verhoede, al is ‘t een hype van je-
welste). Zie toch hoe ik mijn hand er even niet voor
omdraai en mijn antiduiventik fluks wegfoezel om
een gedicht te produceren over grijsmankers waarin
al die mankers heus mogen figureren als waren het
de grootste en meest gezegende wonderen van de
wereld. Wat ze in zekere zin ook zijn, want zie toch
eens hoe mooi ze hun gemankeerde rol in ‘t dage-
lijkse stadsleven spelen met een gemak nauwelijks
haalbaar door ook maar de meest getalenteerde
acteur.

Ha, perfect in een gedicht laten ze zich flansen door
een beetje Dichter zo laat het zich aan analyseren.

Waarmee de vraag over het hoe en waarom eigenlijk
volledig vervalt wat mij betreft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten