zaterdag 15 december 2012

Brief (41) uit Schiedam

In het kader van al het diergedoe zo geplakt op de
boekenweek is het wellicht een maatje verfrissend
het eens over het werkelijke gedoe aller dieren te
gaan hebben. Bijna nooit namelijk wordt het dier-
spul ook iets maar gevraagd omtrent het beleven
van al hun wereld. En omdat ik toch een beetje
dichter speel te zijn is het voeglijk ook verantwoord
‘t geheel in een gedicht naar voren te brengen zeker
daar het poëtische nog altijd de meeste impact heeft
op de mens zo wordt tenminste door velen veronder-
steld. En wie o wie zou ik zijn om dat met woorden te
bestrijden?

Integendeel!

Een dichterlijk onderzoekje hieronder!

Waarin heus het verlossende woord is aan de dier-
lijke ‘Paradijsers’, die, desgevraagd, hun weder-
waardigheden omtrent hun bestaan direct gretig-
grommend onder woorden bekten middels zelfs
voor dieren onverwacht schone poëtische regels:

pas op de vijfde dag
van de schepping
toen waren wij aan de beurt


bijna alles was er al


aarde
hemel
lucht
water
vuur


alleen wij
wij waren er nog niet


vogels
reptielen
zoogdieren
insecten
vissen

niets van ons alles

vijf dagen werd er over gedaan om ons
zo’n beetje bij elkaar te verzinnen in ‘t paradijs


nog altijd vinden wij dat belachelijk

want zo laat op de aarde gedropt
het heeft toch iets bar kneuzerigs
alsof al de som van het aardwerk
nog even op het laatste moment
kloppend moest gemaakt via ons

de dieren

uiteraard net voordat het mensje

uit de modder moest gekneed tot
een of ander evenbeeld met twee
benen waarvan al de meerwaarde
nog altijd niet is bewezen want stel
je voor die tweebener zou ‘t zonder
ons hebben gaan doen in z’n 1-tje

een zielig loopfractuurtje dat was het geworden

niet in staat puur op voetkracht een
antilope of zelfs luipaard te vangen
niet in staat om per zwemkracht een
dolfijn te verschalken al zwom de vis
op minkracht tijdens een sufvakantie

niet in staat zo hard met handen én
voeten te klapperen dat er de proeve
van stijging ging volgen luchtinwaarts
tot aan bijvoorbeeld de zon zonder de
hulpmiddelen gelijk waarmee die rare
Icarus wat kolkachtig poogde te doen
al waren er vaderlijke waarschuwingen

niet in staat ook tot het duiken naar
de diepten van de allerdiepste zeeën
niet in staat tot zelfs maar iets dier-
lijks op die leemvoeten zo onbedaar-
lijk veel te slap om er iets een beet-
je aan ons gelijkend mee te doen
maar toch, wij, pas de vijfde dag!
zoals gezegd belachelijk

hoewel hoewel hoewel hoewel hoewel!!!

zo is er niet op gelet bij velen van ons de
bewegingsvrijheid zodanig in te perken dat
we zielig en veel te bescheiden al het aard
oppervlak zouden beschrapen met de poten
of meer andersoortige geledingen nauwelijks
voldoende om te leven

zowaar de 2-bener had met ons te rekenen
helaas propte die rare alschepping zo’n 1.75
m boven het leemvoetje wat breinspul onder
de begroeide schedel van die 2knaklopers zo-
dat een smaldeel van ons volmaakte dieren
van door de leemvoet slinks aan hen opgeleg
de huiskunstjes fiks uit elkaar ging hangen en
voor het grootste deel op den duur echt niet
meer was als de alschepping ons had gewild
namelijk

alles te zijn in zulk een biodiversiteit waarlijk
dát slaand wat er aan ielfraaie moddermens
zoal op het lalbolletje rondschuift via bloot-
voet laars dan wel schoen want toch pas
de zesde dag uit de klei getrokken hadden
wij dieren een stevig streepje leef voor op
die tweeleembenigen die na hun zesdedag
schepping hup al direct een rustdag moesten
inkukkelen zonder ervaring van ook maar ‘t
minste stuk leven te hebben beleefd in zulk
een groefstoeiende mate als wij dieren het
in die 24 uur eerder begonnen dag hadden
gedaan in al het gebeuren tot klaar. Triest
maar nooit zullen ze ons meer inhalen. Die
24uurse voorsprong zal er eeuwig zijn en ha
geen dood zullen ze ons in de kop kunnen
rammen al dat heden verleden of toekomst
het zal ons leven nimmer bedrukken ook geen
idee zullen we hebben van vervuiling op de
aardbol geen benul van ‘t heelal dat ons nietig
verklaart zal in onze kopjes stomen om maar
te zwijgen van een God of goden of welk me-
tavies spul ook waarmee die leembeners zich
gans vol proppen ter meerdere onheil vreemd
genoeg van hun al zo armzalige leven zeker
vergeleken met de perfecte staat waarin wij
dieren verkeren. En vleugel zeg, zo nadenkend
bezien, zijn wij, de dieren, de eigenlijke kroon
op de schepping, zijn wij het die hier zowaar
alle ruimte van de wereld behoren te krijgen,
zijn wij het die ons volledig zullen hebben te
ontplooien en wel zo waardig aan de alschep-
kroon als het zomaar even mogelijk wil zijn.

Allemachtig!

We kunnen ze even leren die leemvoeters!

Te beginnen op de mestvaalt ermee de eerst
komende honderd jaar doen wij die tijd be-
nutten een paar uit hun verkorenen een partij
werkhokken voor de eigen soort te laten mak-
en waarin ze naar alle behoren van alles zullen
moeten produceren naar gelang onze behoeft-
en zoals daar zijn goede huidverzorgingsmid-
delen zodat we eindelijk eens van die alles
verfoeivelende schurft afkomen schoon drink-
water daarmee zullen ze iedere dag moeten
komen aandragen ter meerdere glorie van
onze gezondheid alsook gedegen behuizing
zullen ze moeten bouwen zodat we beschut
de door die leemvoeters met werkelijk grote
perfectie klaargemaakte maaltijden kunnen
nuttigen in een warmte voortgebracht met
door de leemvoeters aangewakkerde vuren
die ze op straffe van de doodstraf te allen
tijde op alle volle toeren moeten zullen laten
branden zodat wij…

Eh…

Nu ja, het is maar een onderzoekje.
En dan, mijn hond, die moet hoognodig gevoerd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten