zaterdag 15 december 2012

Brief (61) uit Schiedam

Je schrijver wanen en nog niets gepubliceerd hebben.

Is dat niet een toestand waarin geen mens zich wil be-
vinden? En waarlijk zeker niet als zo’n schrijver een da-
nig bergje al aan schrijfdingetjes heeft liggen in een of
‘t ander laatje, zeer heimelijk verborgen in de krochten
van zijn of haar schrijfruimte?

Ik doe zoiets niet ambiëren.

En daarom publiceerde ik me tot voor kort rot op het
internet. En wel via de Hof van Spalandsite. Waarop ik
veelal direct geschreven dingen zette waarvan ik vond
dat die wel aan de soms heus dertig tot veertig lezers
die de site per dag bezoeken getoond wilden worden
zonder dat er al te veel aan builen door mij belopen
moesten worden vanwege achteraf er spijt van hebben
het direct geschrevene zonder enkele bezinking wereld-
kundig te hebben getoond voor alle leesoog die toch
veelal kwaadgretig die hiervoor genoemde schrijfsels
willen verbraken tot vertellingen leeg van pulp en alle
daartussen gelegen gebieden.

Het moge duidelijk zijn; voor mij even geen schrijver-
schap waarvan alleen een geheimla de woorden zal
hebben kunnen ontwaren, ruiken alsook verstoffen.

Maar daar wil ik het eigenlijk niet over hebben. Navel-
gezemel is er al genoeg op deez aarde en zeker in
Nederland alwaar de kleigrond heus de aandacht naar
de voeten zou moeten leiden. Toch voortgangsdingen
waarvanuit meer te zemelen valt dan vanuit de navel.

Natuurlijk, vanuit erotisch standpunt is het uiteraard
een heerlijk vleesputje, zo’n navel. Waarin heel veel
geile fantasieën geplempt kunnen. Fantasieën hoog-
staande keurigverhalen literair gesproken meestal on-
waardig. Vanwege hun onmatigheid aangaande vlees-
feesten, vleesdrama’s of zelfs vleesmisbruik tot op
de mogelijk veel te ijle bodem van zo’n navel. Een
streng die toch heus is voortgekomen uit de stevige
band die moeder en ongeboren kind zo aan elkaar
snoerde dat er ook hier van een zekere onmatigheid
gesproken moet. Al zal dat niet door iedereen hardop
gezegd willen zijn. Integendeel, het schijnt de schep-
pingsroos op de kruin van de mens, die deze roos-
schepping dan ook tot in alle eeuwigheid zal willen
herhalen. Of toch in ieder geval totdat de aarde tot-
aal is volgetuind met dit roosgedoe.

Maar eh ook hierover wilde ik het niet hebben.

Eigenlijk wil ik het over niks hebben! Ja zeker, het zo-
maar een hele brief subliem over niks hebben dat is
het ultieme doel toch van elk een beetje schrijver? En
zeker van mij; nog lang niet schrijver. Het nergens
over hebben op een manier dat elke lezer denkt, gos-
sie wat een welig mooie brief las ik nu toch, een liefdes-
verklaring bijna aan het leven en zeker aan het woord,
en dat zo helemaal vanuit alle niks. Ja, zo moet de le-
zer op z’n minst denken; ha iets subliems, dat las ik.

Laten we, omdat we toch met niks bezig zijn, dat NIKS-
woord eens nader beschouwen. En wel letter voor letter.

Valt het u ook op dat er een nogal fiks aantal rechtop-
staande streepjes in dat nikswoord voor komen? 2 in
de n, 1 in de i en 1 in de k. Da’s vier rechtstaandertjes
in een nikswoord van maar vier letters! Is dat niet in
tegenspraak met elkaar? Ik bedoel zo’n nikswoord en
dan zoveel doenige staandertjes in zich te hebben?

Het is daardoor bijna of dit woord vanuit zijn nikszijn
toch zeker alles wil zijn gezien die fiere rechtopstreep-
jes die zeker de schuine streepjes in getal overtroeven.

Om maar te zwijgen van dat puntje op de i en ook de s
die maar heel alleen zijn en zich tot een bijrol zien ge-
doemd zo op het eerste gezicht.

Een woord dus dat in zijn nikszijn schreeuwt om iets?

En wat kunnen we met deze wetenschap?

Is er misschien niet ook nog wat over de mindertallige
schuine streepjes (in de n en aan de k), de punt en ook
de s te zeggen? Waarmee de voorgaande constatering
van dat toch wel heel veel iets willen van het nikswoord
wellicht onderuit gehaald kan worden? Want al zijn de
recht-oppers meer in getal, het hoeft niet automatisch
te betekenen dat ze daarmee maar even de duiding
van het hele woord kunnen bepalen. De schuine streep-
jes bijvoorbeeld doen toch weer een behoorlijk straatje
af aan de rechtopstreepjes die zo dominant staan te zijn
in het woord. Ze rommelen als het ware een fiks beetje
aan de zo strakke rechtstand van de verticalen. Echter,
omdat de schuinen in de minderheid zijn blijven de vier
staanders wel overeind. Al is het niet zo fier als in eerste
instantie leek.

En wat kunnen de s en de punt hier aan toevoegen? De
punt zet de puntjes op de i zo is waarlijk het algemene
idee. Maar is dat ook in dit nikswoord het geval? De i
van de punt is in ieder geval ook, bij al het rechtopzijn,
de enige klinker tussen drie medeklinkers. Of dit van
enige zwaarte zal zijn is nog maar de vraag. Want wel
heel erg in de minderheid als klinker is ie die i en aan
de s heeft de i al helemaal geen steun omdat de k er
als een stevig gestut hek van stavast tussen staat. Zo-
dat er uiteindelijk heus kan blijven gesproken van de
dominantie van de rechtopstaande streepjes die het
woord niks tot in volle lengte bepalen. Die het nikswoord,
als waren het de uitroeptekens van het woord, een alles
bepalende korte klank van totale nikswaardigheid laten
rondtetteren gelijk de erge tactiek van de verwoeste aar-
de. Waarbij dan geen enkele hoop meer is op te hoesten
ooit nog uit het niks te komen. Al blijven de i als punt-
waardigheidsbekleder, maar vooral de s (toch een beet-
je ook, naast al het slanggedoe, een susssslieveletter)
de hopeloosheid schielijk ombouwen naar een node en
ras te naken hoop.

Conclusie?

Het woord niks blijft schreeuwen om enorme bergen iets.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten