dinsdag 11 december 2012

Brief (7) uit Schiedam

Zondag, de dag van de Heer, dus graag
wil ik het nu dolweg gaan hebben over
wat vreemde taaldingetjes als daar zijn
woorden alsook spreuken die ons maar
aan de kop gaan hangen onder die de
Heers’ hoede als waren het hoedjes die
ons wel willen staan bij de juiste dracht
ook al knellen ze soms een beetje als
te veel zorgelijk spaargeld op de bank.

Zo hebben we hier, om maar direct in ‘t
erge diepe te geraken, het raarwoord:

Rooskleurig


Een woord waarvan ik niet begrijp dat zo’n
willekeurige, roodbezeten uitspatting van
de natuur geassocieerd wordt met zoiets
lieflijks als ha fijn nu wordt alles hoopvol
heerlijk en leuk en liefrijk gelijk een roos.
Want waarom direct overal roosgekleurde
lapjes maar op plakken juist daar waar het
bloed doornig alsook heel wel slechtgeaard
zou kunnen stromen? Het kwaad mag toch
ook wel ‘s zo haar kansjes krijgen? Alleen
maar het goede te hebben, het verbleekte
al snel naar gewoon niks bijzonders was er
niet fiks wat van dat kwaad om er trots met
al ‘t goede bovenuit te groeien. En trouwens
de Heer zou er hup van zonder werk komen
te zitten, of erger nog, een slaapzanger van
de gaap zou Hij worden kwakten we bijvoor-
baat gewoon het rooskleurige zomaar plomp-
verloren neer op al dat waarlijk broodnodige
vlammende zwartzand.

Geen zondag zou er meer bestaan!

Maar, niets nieuws beweer ik met dat goed
en kwaadgedoe, dus rapvrolijk verder met
de woord- en spreukdingen, want zie nu toch
eens de komende twee taligheden:

Rozengeur en manenschijn


Die twee met elkaar in verband brengen is al
even vreemd, want de geur van zo’n aards
bloedballetje met die nachtelijke bleekblaar
te verbinden is een verkrachting van mijn en
waarschijnlijk ook uw werkelijkheid. Evenzo
eenvoudig kan men spreken van rozenzeur
en manenpijn, maar ook dat zou een al te
eenvoudige verkrachting van mijn en uw wer-
kelijkheid zijn mag ik hier wellicht beweren.
De enige roos die mijn wereld mag bevolken
is de roos op mijn…

Precies!

En dat dan alleen in ‘t licht van een acht-
er heel veel zwartwolken gepropte maan.
Maar eh hup terug naar de taaldingetjes:

Op rozen zitten


Nog zo een, alsof op zo’n doornenpijnbank
zitten het allergrootste geluk van de wereld
is. Toegegeven, er bestaan door de Heer
geschapen maso’s die al de rozen met bij-
behorende doornen ombillen als waren het
pamperzachte natuuruitwassen, maar het
gros van ons mensheid zal er redelijkerwijs
toch niet vrijwillig voor kiezen lijkt mij en er
zeker niet eventjes vroomlekker van gaan:

Slapen als een roos


Want ook zoiets ongereputeerd onwelzieke-
lijks als ik me zo roosvrij mag uitdrukken
daar ik van rode verbazing en een ietsje
pietsje teveel aan ongeloof over deze uit-
spraak een aantal nachten in een rozenbed
heb doorgebracht met de weldadige bedoel-
ing eindelijk eens met het roosvoorbeeld te
slapen als die zo beroemde doezeluitspraak
lustig en wel rondkakelt. Uiteraard daarbij
verwachtend nogal hevig aangestuurd te
zullen worden naar een welriekende slaap
door een symfonie van snorkelende rozen-
snurkjes zacht als rozendons. Maar Helllll,
ik kan u vertellen nog immer rakelen er
hevige pijngedachten door mijn nu roos-
bedekte bol bij fysieke aanraking met de
echte wereld na deze wel erg roostergende
prikkelervaring.

Slapen als een vunzige kat, kijk, dat past
al veel beter op ons verwrongen dekselse
mensenpotje, en dan niet dromen over:

Rozenwater


Want natuurlijk helemaal ‘t toppunt van ver-
dwazing zulk een werkelijk groots door de
natuur bijeengegroeide blaadjes op stelen
te vermorzelen naar wat vloeisap om de
menselijke geuren te doen verbloemen,
een fenomeen dat zelfs dieren niet zouden
verzinnen zich op de harige of verige huid te
halen. Waarom de geur van een mens niet
de geur van mens gelaten? Niets is er toch
heerlijker dan een danig uitbrakende geur
uit een zee aan zweetdruppels op een bleke
huid nog ongerood door de zon van ons zon-
dagse Heer?

Overigens, dat van die dieren brengt me op
het feit dat ik een tijdje geleden, ik schreef
het al eerder, weer eens in Blijdorp ben ge-
weest, en eerlijk gezegd daar zijn de dieren
lang al geen beesten meer, laat staan dat
ze erg blij zouden zijn onder dat rozenwater.

Nee, niks even van al dat blij bij die dieren
al suggereert de naam van het dierdorp uit-
drukkelijk iets anders. Eerder is het ‘n wan-
del-en-voor-al-oog-klep-kijk-park voor de
veelal te zwaar met rozenwater besprenkel-
de mens.

En nu we het er toch weer over hebben.

Gezien heb ik daar in dat Blijdorp twee rijst-
vogeltjes in een net nog vliegkooi die on-
danks dát toch heel lustig een paringsdans
uitvoerden op een heel dun breekbaar takje.
En voor de nog ergere eroverhebbenrest zag
ik uiterst verveelde of neurotische dieren als-
ook veel gezinnetjes (schoolvakantie), waar-
bij de rust als uitzondering wonderbaarlijk
genoeg van een moederaap met jong als
een oase afstak tegen al de grommende,
graaiende hoogroodopgelopen ouders die
hun kroost koste wat het kost wilde laten
genieten van al het diermoois. Werkelijk
het was een wonder boven wonder dat die
ouders zomaar kinderen konden… Nu ja,
ik stond erbij en en en en en en en enz.

Een rap rooskleurig vogelpestje, zou dat een
verlossing zijn voor genoemde rijstvogeltjes?

Mijn ogen als het ware in de lucht kwakkend
waarin door vervuiling aan bronchitis lijdende
vogels amechtig nog wat rondklauwen had ik
werkelijk geen idee.

Daarom de taaldingetjes maar weer, komt
er nu bij voorbeeld de zo heel lepe spreuk:

De tijd baart rozen


Welnu, groter onzin bestaat er niet wat mij
betreft, want ik heb me daar minstens een
jaar of wat proefondervindelijk onafgebroken
naar de klok in mijn woonhuis zitten staren
in de veronderstellende verwachting dat er
bij tijd en wijle wel een bosje rozen uit het
tijdsaanduidertje zou storten om mij te ver-
halen op een rooduitspatting die me op zijn
minst symbolisch niet ging drukken op de
verstrijkende pijntijd die maar wegsijpelt uit
deez zelfde klok. Toch al een ding niet om
aan te zien te rond als ie is in al zijn hoe-
danigheid van erg niet te stoppen treiteraar
met dwingende secondenklang richting het
al zo koud amechtig aanstormende doodje.
Godver!

Weg met die dood:

Hondsroos


Een wel erg raar woord, want ja rozen die
voor of zelfs van een hond zijn gemaakt,
ik moet ze nog tegenkomen als ik dat al
zou willen. Bedoeld wordt hier natuurlijk
iets anders. Een kwaadaardige anti-roos
wellicht? Of meer iets van een man die
als een afwijkende daashond gek op ro-
zen is. En dan uiteraard niet de lieftallige
roosjes die zomaar even gevraagd en on-
gevraagd overal rondbloeien om er brood-
nodige kleursteunbosjes voor in huis van
te maken, nee zeg, hier worden beslist
die andere roosjes bedoeld, roosjes als
hieronder in een wat vreemde taaluiting
ha beslist ter sprake zullen gaan komen:

Zij is haar roosje kwijt


Zeker een raar zinnetje, een die inderdaad
heel dicht bij de hondse roosplukker van
hierboven komt, want die is, zoals gezegd,
tuk op roosjes die rondhuppelen om NIET
te mogen worden geplukt van ouders kerk
of andere instellingen die het belang van
rondreupen nu niet bepaald hoog in het
belevingsvaandel hebben hangen als zijn-
de een van die zo lekkere eerste levens-
behoeften die, wat velen betreft, nogal
direct volgt op die van het voldoende eten
om genoemde roospluk toch vooral met
alle energie te kunnen volbrengen naar
een alomtegenwoordige duuruitbraak van
een seconde of wat.

Echter, voordat we op een al te vuig pad
ons gaan vlijen wil ik het hier even kwik
bij laten. Dit taalbetoogje zou anders wat
al te naar iets als een zwartgeschreven tulp
gaan geuren. En dat kan natuurlijk niet op
deze dag des Heren. Laten we wel wezen.

Toch?

Overigens wel een erg mooi woord, Black
Tulip, en mogelijk zelfs danig aandachts-
punt voor een volgende te schrijven brief.

Werner Spaland

Geen opmerkingen:

Een reactie posten