maandag 17 december 2012

Brief (79) uit Schiedam

Gelijk maar aanvangen met een vertelling,
want de dag voor kerst toen ik bezig was
een jas te passen (ik dus voor een spiegel
in rondrazende gemoedsbewegingen – want
heus al de dertigste passing – het om mijn
schouders gehangen jasspul uit dringende
behoefte naar een vaste plaats in mijn wereld
aan het kijken was ter voorkoming van mijn
toch al schaarser wordende haren uit te gaan
trekken flink wat kledingstukken van me af
te rukken en in die hoedanigheid al ‘t Haag-
se buiten in te rennen als rapnodige verlos-
sing uit deze hel die vanaf het passen van
het vijftiende rampexemplaar mijn in eerste
instantie nog vrolijke winkelbeleven steeds
meer was gaan verknallen naar een hitte-
beleving gelijk aan de al genoemde hel)
zag ik zijdelings van de spiegel een vrouw
van net middelbaar naar me kijken met een
blik waarin werkelijk niet meer mengeling
van meewarigheid en verlangen geborgen
had kunnen worden dan het geval was op
dit zo geëigende moment van wanhoop op
het punt staand me, zoals tussenhaaks al
gezegd, wel zo gruwelijk uit de doeken te
gaan doen dat elke jas, hoe erg ook niet
bij mij passend, voor mij het allerallerjuiste
maatkledingstuk had te gaan zijn.

“Veel te groot”.

Jawel, dat mompelde de prilmiddelbare vrouw
bescheiden bij haar al naar zongetrokken blik
al verdween ze schielijk naar de buik van de
winkel toen vriendin S nieuwsgierig kwam aan-
gelopen om het tafereel van een andere vrouw
in het geding eens even fiks nader te onder-
zoeken op wel geoorloofd in haar wereld gevuld
met een beetje mij en het fijn gezamelijk doen
van leven waarin te nieuwe blikken tot haar vol-
le overtuiging geheel en al mooi even niet nodig
zijn en ik dus in de uitleg schoot dat de dame in
kwestie alleen maar zei dat dit (dertigste!!!) ex-
emplaar veel en veel te groot was, iets wat zij
zelf, zo zei ik ook nog, al half en half had ge-
constateerd bij het mij aanreiken van het onder-
havige jasding. Echter, de te-groot-woorden van
‘t inbreekmens werden voor het gemak onder
het welzeggende kopje van onwaardig truuk-
versierspul gerangschikt, waarbij vriendin S een
wat minder groot eenendertigste pasexemplaar
al in haar handen had zodat de reeds opgelopen
hel nu volledig zich ontpopte in mijn toch al zo
loeiende lichaam waarbij wel nog even geweten
moet dat we al jaren en jaren of al de duvel er
mee speelt winkel in winkel uit zijn gesjouwd om
in ieder geval te hebben mogen constateren dat
de maten van het beschermgoed op de een of
andere onverklaarbare wijze altijd wel aan de
krappe kant waren voor mijn postuur en er dus
uiteindelijk vorig jaar een jas is gekocht die bij
nader inzien meer nog aan de krappe kant is
dan we al een beetje hadden kunnen ervaren
tijdens het passen ervan en waarmee maar wil
gezegd dat de situatie hierboven gegeven re-
delijk voorgestoomd was en dus in het geheel
niet uitzonderlijk had die middelbaarvrouw zich
er mogelijk niet in gemengd.

Maar goed, de zo beloofde vertelling nu:

Ford Knox?

Wat een mens in zachte geest op z’n minst
mag veronderstellen is dat een gemeente-
bestuur van dorp of stad er in principe is om
zich in de meeste gevallen gedienstig op te
stellen ten behoeve van de inwoners om de
zaken aangaande leven en dood voor de be-
treffende inwoners zo’n beetje kabbelend tot
een goed einde te brengen via een algemeen
aangenaam te beleven beleid, uitgestippeld
door datzelfde bestuur. Waarlijk niks mis mee
en iedereen tevreden zo was ook mijn tot dan
toe gedachte in een, toegegeven, door eigen
toedoen niet altijd even kabbelend bestaan.
Een tijdje geleden echter mocht ik mij, ter
extra onderbouwing van een bezwaarschrift
tegen een dalduikelend gebeuren, begeven
naar een nog altijd nieuw ogend onderkomen
in het plaatsje S waarin het hele stadsbestuur
zich een aantal jaren terug ogenschijnlijk rijke-
lijk comfortabel heeft genesteld, want als een
hoog en te veel aan lucht wegkapend bouw-
werk zo kon heus met nauwelijks ingespan-
nen blik al direct het onderkomen worden
bestempeld. Voor de gigantische hoofdgevel
waren een aantal enorm lange, ook wel tot
protserigheid neigende witte pilaren geplaatst
waartegen ter afmaking van het geheel zich
in strenge opdracht een heel groot en vooral
leeg plein had neergelegd, als was het er
om de verlatenheid te benadrukken die be-
slist onder de arm meegenomen diende te
worden bij het betreden van deze architec-
tonische compilatie van te fiks paleis met
de dus ietwat opzichtige tikje wubbelwaan in
de gevelgenen. Nu ja, dat gevoel besprong
in ieder geval mij bij het betreden van de
stenen trap die zich passend ferm naar de
voordeur stak. Ene Appie Werpstok zou er
grif voor getekend hebben had hij zich na-
oorlogs nog wat vooroorlogs kunnen uitleven
in al de grootbouw zo straalde het hele be-
stuurspand mij onbeschaamd toe.

Binnen was het niet anders.

Plafonds zo hoog dat ze in het heelal leken
verdwenen. Sommige deuren dik en zo groot
dat ze vreemd genoeg aan knerpende toe-
gangskaken van diep in de aarde kwijnende
kerkers deden denken. Gangen breed als
waren het verkapte zalen. Lampen hemels
als… Nu ja en kortom, de binnenkant was
ongeëvenaard dwingend in harmonie getrouwd
met de buitenkant zo toch was de ervaring bij
binnenkomst.

En portierbewakers, die waren er ook.

Achter een bulkbalie, daar zaten ze, de p-mens-
en. Een balie ook die elke voorzichtig opkomen-
de recalcitrantgedachte al bij voorbaat de kop
indrukte. En mocht er onverhoopt toch nog een
restje… dan kraakten de ingehuurde vleesdeur-
en zo sportschoolbreed dat er een braaf burger-
schap direct terug in de houding sprong tussen
lijflijk verpakte ribben die fiks al bijeen waren ge-
kropen van de ervaring zoveel aan grootsheid te
zijn binnengestapt.

Echter, er was meer.

Ondanks de oproep van de toetsheren om voor
die toetsheren te moeten verschijnen was het de
opgeroepene namelijk niet gegeven zomaar even
vrijelijk door het gebouw te dwalen op zoek naar
de kamer der hooggeplaatsten waar het oordeel
zou worden geveld. Iedere tegen te komen deur
moest met een door de ingehuurde vleesdeuren
geleverd pasje geopend worden om de zo waarlijk
eigentijdse Droomduik van bestuursdom ook maar
te mogen binnennaderen.

Zeven zijn het er!

Braaf van overweldiging achter de pas aanschuifel-
end nam ik ze, de deuren. Om vervolgens mijn
bezwaarschrift tegen de boven al genoemde diep-
daling in niet minder dan tien minuten te zien ver-
schrompelen naar niets onder de handen van de
zeer aanwezig zijnde potentaterende toetsheren.
En dat uiteraard in een kamer lekker helemaal
opgewarmd naar zeer indrukwekkend écht wel
mooi. Ja, rap klaar waren ze, de heren, met hun
toetsje op mijn bezwaar. Ook mocht ik tevreden
zijn, aldus de zo uitverkoren kamerkoningen met
toefjes hogevluchtlucht in de pronkborstjes onder
unipak.

Een leeg plein beschoend, opgeslokt door een
gebouw met spiersculptures, een flink aantal
deuren ontsleuteld en wonderbaarlijk snel weer
bij de bulkbalie met lege handen, dat was het
resultaat van mijn bezwaarinitiatief. Precies 25
minuten had het geduurd de hele sessie, 10
minuten onderhoud en een kwartier voor in en
uit.

Het pasje heb ik, ondanks de zeer nadrukke-
lijke inlever-eis van de vleselijke huurdeuren,
gehouden bij het verlaten van het gebouw, ha
danig brandend in mijn jaszak hing het, de
stoffen ruimte ervan vullend als was het dat
net betreden bewaakte té onderkomen van het
stadsbestuur.

Een zee van plein trad mij een ogenblik later
voor de tweede maal leeg tegemoet, de sidde-
ring uit mijn lijf vangend als was het de prijs
voor een bijzondere overwinning wel rap nog
even te bedenken op weg naar mijn pipsklein
huiske.

Ps: zie HIER voor een tegenwereld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten