(...)
"4. Welk gedicht van een andere dichter zou u in de online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie willen laten opnemen?
Gedicht: ik twijfelde tussen 'Een kleine vertelling' van Gerrit van Schuppen, dat echter wel heel lang is voor opname in een mini interview (een vroege versie staat op mijn site) en een gedicht van Roop.
Dat is het dus geworden."
Zo las ik kortelings hier.
Vreemd antwoord, dat te lang.
Er werd toch gevraagd welk gedicht te kiezen ter opname in een online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie?
Geef ik hieronder maar even de jongste versie:
Een kleine vertelling
Ik?
Ik heb kanker.
Ik lig hier al weken.
En ik word goed verzorgd.
Door vrouwen.
Vrouwen die ik zonder nooit zou hebben leren kennen.
Vrouwen gekleed in het wit.
Als bruidjes.
Verzorgend, bezorgd, maar ook doortastend.
Ik koester mijn kanker.
Ik lig hier goed.
Ik word volledig gecompenseerd.
Regelmatig wordt het in mijn buik betast.
Zachte handen.
Waarbij een stem.
'Doet het pijn?'
Alsof er gevraagd wordt: 'Nog een keer?'
Nee, er is niks mis mee.
Met een beetje kanker hebben zo op het laatst.
Dat zei m'n buurman ook.
Gisteren.
Vanmorgen mocht hij naar huis.
Ik heb geen vrouw.
Hij wilde eigenlijk ook niet.
Mijn buurman.
"Zuurtaart" dat zei hij.
Nu is hij weg.
Mijn piemel lange tijd al niet meer gezien.
Of aangeraakt.
Een berg ligt er voor.
Een berg van pijn zeg maar.
Alleen nog om te worden gewassen ligt ie daar.
Die piemel.
Door de witbruidjes.
Plassen doe ik uit mijn linkerheup tegenwoordig.
Tenminste in zoverre ik dat kan inschatten.
Regelmatig wordt daar wat gerommeld.
Door de zachte handen.
Aan mijn darmblaasje, van plastic.
Vanmiddag krijg ik nieuw gezelschap.
Zo is me beloofd.
Met hetzelfde.
Kunnen we het erover hebben.
Zo glimlachte het uit het wit.
Een meetlint zou dan wel handig zijn.
Zo dacht ik nog.
Dan kunnen we meten.
Meten wie de grootste heeft.
Ik vertrouw erop dat mijn berg het zal winnen.
Ik lig pal voor het raam.
Mocht opschuiven.
Nadat mijn voor vorige buurman plots weg was.
s' Nachts.
En terwijl ik sliep.
Zomer, behoorlijk zomer daarbuiten.
Bruin steekt binnen af tegen wit.
Mijn onthaarde huid zou ook wel wat...
Later, later.
Eerst de nieuwe aanbieding doorwerken.
Het nieuwste van nieuwste.
Zo zei de specialist.
En of ik dat wel wilde.
Natuurlijk wilde ik dat.
De vorige had ik toch ook gedaan.
De witmeisjes waren vanaf het begin lieftallig.
Als ik het vroeg hielden ze me een spiegel voor.
Nu weet ik het wel.
Alleen mijn schaamhaar...
Maar ik durfde er niet naar vragen.
Dat ik niet meer lekker kan eten.
Dat is wel jammer.
Met veel glimlach op wit zetten ze het voor me neer.
Maar de berg protesteerde direct met pijn.
Werd ik door een van mijn vrouwen gevoerd.
Via een sonde krijg ik nu bijvoeding.
Wel grappig, voedsel van plastic naar plastic.
Ik daar nog even tussen.
Als een oorzakelijk verband.
Gek eigenlijk.
Nooit zo gehouden van bloemen.
Er nooit op gelet ook.
Maar nu hier.
Voor het raam liggend.
Zou ik ze willen plukken.
Hun geur van horen zeggen willen opsnuiven.
Deze nieuwe zegt niet veel.
Gisteren binnengebracht.
Door zijn vrouw.
De geschiedenis zal zich toch niet herhalen.
Veel stilte.
Maar de woorden zullen wel komen.
Dat ik het hier naar mijn zin heb.
Dat is wel lekker.
Alleen ik slaap zo veel.
Soms word ik wakker zonder benul.
Moet ik alles in het plafond nagaan.
En dan nog met moeite.
Het bed van mijn jeugd.
Daar word ik de laatste tijd vaak op wakker.
Mijn moeder die aan m'n schouders schudt.
'Wakker worden wakker worden'.
'Tijd voor uw medicijnen'.
En dan weet ik het weer.
Die nieuwe zegt wel bijzonder weinig.
Hij zal toch wel kunnen praten.
Hé, probeer ik, hé.
Geen reactie.
Meewarig ligt hij me aan te kijken.
Doofstom, vast doofstom.
Ik hoop dat ie gauw met z'n vrouw mee naar huis mag.
Dit is toch geen leven zo.
Liever, ze worden liever en liever.
Mijn vrouwen.
Wel praten ze almaar harder.
Mijn buurman is doof hoor.
Mompel ik dan.
Maar ze schijnen het niet te verstaan.
Wat zegt u, gillen ze bijna.
Alsof ze het tegen de buurman moeten hebben.
Slaap, verdorie wat een slaap.
Concentreren, wakker blijven.
Zei die buurman nu maar eens wat.
Of mijn vader, tegen mijn moeder.
Die stilte hier.
Door een plastic slangetje stroomt het.
Net een navelstreng.
Toe pap, zeg nu eens wat tegen haar.
Het liefst iets liefs.
Die bloemen.
Slaap, slaap.
Steeds vaker.
Zomaar iets heel liefs.
Een vers zakje diner.
Zachte handen voor een glimlach.
Witlof met ham? Biefstuk? Een soepje vooraf?
De lieverds.
Mag ik nu bij het raam?
De doofstomme!
Mag ik nu bij het raam.
Dat vroeg ie.
Toen ik al een flink eind op weg was.
Naar die andere kamer.
Andere kamer?
Lekker alleen.
Dat zei ze, het witbruidje.
Kunt u rustig slapen, ook dat zei ze.
Weer die zachte handen.
In de buurt van de berg.
Even legen.
Woorden vol glimlach.
Ook al wit.
Deze andere kamer.
Zou het daar ook wit zijn?
Een doorgeefluik.
Van het ene zakje naar het andere.
Functioneel.
Een tussenblaasje met huid zonder haar.
En is er wel zoveel plaats?
Misschien zijn de zieltjes dun.
Zo flinter dat ze geen plaats nemen.
Tot in de eeuwigheid kan het dan doorgaan.
Dat opnemen.
Slapen?
Maar ik wil helemaal niet...
Weg was ze alweer.
En waarom de gordijnen dicht?
Slapen.
Ik moet natuurlijk slapen.
En dan morgen weer die zachte handen.
Slapen slapen.
Naar handen.
Naar slapende handen zo... Zo zacht.
"4. Welk gedicht van een andere dichter zou u in de online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie willen laten opnemen?
Gedicht: ik twijfelde tussen 'Een kleine vertelling' van Gerrit van Schuppen, dat echter wel heel lang is voor opname in een mini interview (een vroege versie staat op mijn site) en een gedicht van Roop.
Dat is het dus geworden."
Zo las ik kortelings hier.
Vreemd antwoord, dat te lang.
Er werd toch gevraagd welk gedicht te kiezen ter opname in een online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie?
Geef ik hieronder maar even de jongste versie:
Een kleine vertelling
Ik?
Ik heb kanker.
Ik lig hier al weken.
En ik word goed verzorgd.
Door vrouwen.
Vrouwen die ik zonder nooit zou hebben leren kennen.
Vrouwen gekleed in het wit.
Als bruidjes.
Verzorgend, bezorgd, maar ook doortastend.
Ik koester mijn kanker.
Ik lig hier goed.
Ik word volledig gecompenseerd.
Regelmatig wordt het in mijn buik betast.
Zachte handen.
Waarbij een stem.
'Doet het pijn?'
Alsof er gevraagd wordt: 'Nog een keer?'
Nee, er is niks mis mee.
Met een beetje kanker hebben zo op het laatst.
Dat zei m'n buurman ook.
Gisteren.
Vanmorgen mocht hij naar huis.
Ik heb geen vrouw.
Hij wilde eigenlijk ook niet.
Mijn buurman.
"Zuurtaart" dat zei hij.
Nu is hij weg.
Mijn piemel lange tijd al niet meer gezien.
Of aangeraakt.
Een berg ligt er voor.
Een berg van pijn zeg maar.
Alleen nog om te worden gewassen ligt ie daar.
Die piemel.
Door de witbruidjes.
Plassen doe ik uit mijn linkerheup tegenwoordig.
Tenminste in zoverre ik dat kan inschatten.
Regelmatig wordt daar wat gerommeld.
Door de zachte handen.
Aan mijn darmblaasje, van plastic.
Vanmiddag krijg ik nieuw gezelschap.
Zo is me beloofd.
Met hetzelfde.
Kunnen we het erover hebben.
Zo glimlachte het uit het wit.
Een meetlint zou dan wel handig zijn.
Zo dacht ik nog.
Dan kunnen we meten.
Meten wie de grootste heeft.
Ik vertrouw erop dat mijn berg het zal winnen.
Ik lig pal voor het raam.
Mocht opschuiven.
Nadat mijn voor vorige buurman plots weg was.
s' Nachts.
En terwijl ik sliep.
Zomer, behoorlijk zomer daarbuiten.
Bruin steekt binnen af tegen wit.
Mijn onthaarde huid zou ook wel wat...
Later, later.
Eerst de nieuwe aanbieding doorwerken.
Het nieuwste van nieuwste.
Zo zei de specialist.
En of ik dat wel wilde.
Natuurlijk wilde ik dat.
De vorige had ik toch ook gedaan.
De witmeisjes waren vanaf het begin lieftallig.
Als ik het vroeg hielden ze me een spiegel voor.
Nu weet ik het wel.
Alleen mijn schaamhaar...
Maar ik durfde er niet naar vragen.
Dat ik niet meer lekker kan eten.
Dat is wel jammer.
Met veel glimlach op wit zetten ze het voor me neer.
Maar de berg protesteerde direct met pijn.
Werd ik door een van mijn vrouwen gevoerd.
Via een sonde krijg ik nu bijvoeding.
Wel grappig, voedsel van plastic naar plastic.
Ik daar nog even tussen.
Als een oorzakelijk verband.
Gek eigenlijk.
Nooit zo gehouden van bloemen.
Er nooit op gelet ook.
Maar nu hier.
Voor het raam liggend.
Zou ik ze willen plukken.
Hun geur van horen zeggen willen opsnuiven.
Deze nieuwe zegt niet veel.
Gisteren binnengebracht.
Door zijn vrouw.
De geschiedenis zal zich toch niet herhalen.
Veel stilte.
Maar de woorden zullen wel komen.
Dat ik het hier naar mijn zin heb.
Dat is wel lekker.
Alleen ik slaap zo veel.
Soms word ik wakker zonder benul.
Moet ik alles in het plafond nagaan.
En dan nog met moeite.
Het bed van mijn jeugd.
Daar word ik de laatste tijd vaak op wakker.
Mijn moeder die aan m'n schouders schudt.
'Wakker worden wakker worden'.
'Tijd voor uw medicijnen'.
En dan weet ik het weer.
Die nieuwe zegt wel bijzonder weinig.
Hij zal toch wel kunnen praten.
Hé, probeer ik, hé.
Geen reactie.
Meewarig ligt hij me aan te kijken.
Doofstom, vast doofstom.
Ik hoop dat ie gauw met z'n vrouw mee naar huis mag.
Dit is toch geen leven zo.
Liever, ze worden liever en liever.
Mijn vrouwen.
Wel praten ze almaar harder.
Mijn buurman is doof hoor.
Mompel ik dan.
Maar ze schijnen het niet te verstaan.
Wat zegt u, gillen ze bijna.
Alsof ze het tegen de buurman moeten hebben.
Slaap, verdorie wat een slaap.
Concentreren, wakker blijven.
Zei die buurman nu maar eens wat.
Of mijn vader, tegen mijn moeder.
Die stilte hier.
Door een plastic slangetje stroomt het.
Net een navelstreng.
Toe pap, zeg nu eens wat tegen haar.
Het liefst iets liefs.
Die bloemen.
Slaap, slaap.
Steeds vaker.
Zomaar iets heel liefs.
Een vers zakje diner.
Zachte handen voor een glimlach.
Witlof met ham? Biefstuk? Een soepje vooraf?
De lieverds.
Mag ik nu bij het raam?
De doofstomme!
Mag ik nu bij het raam.
Dat vroeg ie.
Toen ik al een flink eind op weg was.
Naar die andere kamer.
Andere kamer?
Lekker alleen.
Dat zei ze, het witbruidje.
Kunt u rustig slapen, ook dat zei ze.
Weer die zachte handen.
In de buurt van de berg.
Even legen.
Woorden vol glimlach.
Ook al wit.
Deze andere kamer.
Zou het daar ook wit zijn?
Een doorgeefluik.
Van het ene zakje naar het andere.
Functioneel.
Een tussenblaasje met huid zonder haar.
En is er wel zoveel plaats?
Misschien zijn de zieltjes dun.
Zo flinter dat ze geen plaats nemen.
Tot in de eeuwigheid kan het dan doorgaan.
Dat opnemen.
Slapen?
Maar ik wil helemaal niet...
Weg was ze alweer.
En waarom de gordijnen dicht?
Slapen.
Ik moet natuurlijk slapen.
En dan morgen weer die zachte handen.
Slapen slapen.
Naar handen.
Naar slapende handen zo... Zo zacht.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten