vrijdag 30 november 2012

Het uur ik

Nu ja, een nog te bouwen gedicht, dat ben ik.
Er is een dichter. Maar ‘t gedicht! Ik want ik.
En ja ik ben nog niet klaar, meneer de woord-
kunstenaar is nog met me bezig, maar zowaar
toch ik.

Hoe ik er uitzie? Veel is er nog niet, hooguit:

Vlees noch vlies


een tas

daarin verborgen
kuilen
een dragen in worden

Meneer de dichter is nogal traag. Hangt liever
rond in die andere zooi, proza genoemd. Ik
word daar weleens kwaad om want proza ha
het is toch de veegmat van ons, dé gedichten,
zo is algemeen bekend. Gewoon z’n gang gaat
ie, mijn maker, of ik niet het brandpunt ben van
zijn leven. Een kreukelvodje papier in zijn kont-
zak meestal, dat is mijn bijna doorlopend lot. En
dan die titel mij gegeven, ‘t is toch van een vaag-
heid een te worden gedicht als ik onwaardig. ‘k
Zal wel weer zo’n muurknallend hermeticversje
worden, u weet wel zo’n cryptogram waar geen
hond wat aan heeft omdat ‘t niet te ontcijferen
is van zoveel al te gehaaide diepgang. Maar er
schijnt hoop te gloren aan mijn poëzon, want
de roep vanuit het veld van gedicht-uitdragende-
podiumgangers is nu zo sterk dat die maker van
mij er wel eens zijn gevoelige marktoortjes naar
zou kunnen gaan laten hangen. Confectiejasjes,
kijk, die worden tenminste verkocht, die passen
iedereen en je hoeft er niet voorzichtig mee om
te gaan, een nieuwe is zo weer gemaakt. Toch,
gezien het hierboven gegeven beginnetje van
mij, vrees ik dat mijn heer de maker een ietwat
blijvend dovig is vooralsnog. In een tas verborgen
kuilen. Wat is dat nu voor een raar en vooral te
hermetisch beeld, da’s inderdaad vlees noch vlies,
wat dat betreft is vlees noch vlies wel weer… Eh
gelul, die, mijn, titel mag dan wellicht inslaan als
een bom, maar dan een bom die verknalt in het
luchtledige en geen enkel mysteriestofje ook maar
een nanotel doet verplaatsen, hooguit naar een te
ongewilde of in ieder geval te plotse plaats waar
het beslist niet thuishoort, waarin niet te wonen is.
Heel soms twijfel ik aan de geestelijke dichtver-
mogens van mijn maker, want zoals de voetlicht-
dichters weleens beweren, zo’n diepgaande her-
meticrypto daar is geen donder aan om die te
aken, dat is heel makkelijk, dat kan elke performer
alsook iedereen die niet per se wil dichten, je ploft
gewoon een stroom niet bij elkaar willende woordjes
bijeen en hup je hebt weer een hermetikaal crypto-
dingetje. En wellicht hebben ze gelijk want kijk nu
eens wat die maker van mij in een moment voor
hem van even helaas geen proza nu weer aan mij
toegevoegd heeft:

ontvang

opdat er nog van zowaar kan meegenomen

Waar slaat da… Ach natuurlijk, die al genoemde tas,
daar kan natuurlijk bij al die kuilen ook nog wel het
ontvang in en zowaar kan het op die manier mee-
genomen worden. Gedver, ‘t is wel moeilijk voor mij
om mij te begrijpen, en zwaar word ik ervan, een wel
hele volle tas zo lijk ik mij aan te zien. Te vol als u
het mij vraagt. Maar misschien is het beter dat aan
mijn maker te vragen. Die weet waarvoor mijn zwaar-
te dient zo mag ik aannemen. Want vertellen ho maar.
Dat doet ie ff mij nooit. Ik moet maar een beetje naar
mezelf blijven gissen. Confectiejasje of hermetipak?
Ik weet het gewoon vaak even niet. Wat dat betreft
verlang ik weleens naar de classicistische tijd, daar
was alles nog simpel, maar die verdomde romantiek…

Enfin die geschiedenis is alom bekend.

graag moet meer in verkommerde gezichten
helder
zal open gaan achter de schermen de nacht
stort zich


‘k Zal vast postmodern bedoelen te zijn want zie:

wit
als plaatje voor het hoeden opgediend
op ongelooflijk mooie
schotelronde borden


Postmodern of niet, ik klink wel mooi, vind ik zelf, ze,
mijn woorden, zingen alsof met een schoon glimmend
Bühnejasje de wereld soppend in mijn schoenen staat.

En zie nu toch eens het naderend einde aan mij:

gemengde techniek

vloerbedekking bijt rug in houtvloer / geen lijst maakt willekeurig
welk schilderij tot zware steen / of zeven zeeën scheve schaats

Werkelijk, ik vind mijzelf zo op en naar het eind prachtig.
Al zal ik op de Bühne wellicht niet zo tot mijn makers recht
komen vrees ik vol vrees. Nu ja en in ieder geval of ook wel
met andere woorden gesproken, ik ben nu van mezelf door
mezelf overtuigd een gedicht te zijn heel wel passend geloof
ik in het net nog huidige postmoderne, al heb ik als vers
gedicht gedicht geen idee wat dat dan precies mag zijn of
wat het inhoudelijk voorstelt. Vraag dat maar mijn maker.
Wel hoop ik niet bij dit voorgaande alles dat ik al té de heus
goedwillende Bühnespringers daarmee om het zo gevoelige
nekje slaak, want ook confectie, ach, het zit wel lekker even,
maar potverdomme alsook heel erg heel te helaas, ‘t slijt zo
snel. Er zouden eigenlijk wat meer exquise smokingzakjes
aan die confectiejasjes genaaid mogen zijn, zakjes die nog
wat node in de herinnering willen blijven steken en zodoende
deze jasjes af en toe uit de stoffige vergeetkast veroorzaken
te halen tegen de al genoemde directe slijtage tot afdank.

Zakjes bijvoorbeeld zoals gebreid aan mijn einde:

drijf kusjes
daarom
naar de fee

zoen desnoods een blokje om

Ja, dat is wellicht een of misschien wel dé oplossing: con-
fectie met smokingzakken. Ik ga het mijn maker in ieder
geval wel even in de kontzak tetteren opdat ik eindelijk
weer eens wat makkelijker iets van mezelf ga begrijpen,
mezelf eindelijk weer eens echt een rechtgeaard gedicht
zal durven voelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten