woensdag 28 november 2012

Fort Knox?

Wat een mens in zachte geest op z’n minst mag ver-
onderstellen is dat een gemeentebestuur van dorp of
stad er in principe is om zich in de meeste gevallen
gedienstig op te stellen ten behoeve van de inwoners
om de zaken aangaande leven en dood voor betreffende
inwoners zo’n beetje kabbelend tot een goed einde
te brengen via een algemeen aangenaam te beleven
beleid, uitgestippeld door datzelfde bestuur. Niks
mis mee en iedereen tevreden zo was mijn tot dan
toe gedachte in een, toegegeven, door eigen toedoen
niet altijd even kabbelend bestaan

Een tijdje geleden echter mocht ik mij, ter extra onder-
bouwing van een bezwaarschrift tegen een dalduikelend
gebeuren, begeven naar een bijna nieuw onderkomen in
het plaatsje S waarin het hele stadsbestuur zich ogen-
schijnlijk rijkelijk comfortabel heeft genesteld, want als
een hoog en teveel aan lucht wegkapend bouwwerk
zo kon met nauwelijks ingespannen blik al direct het
onderkomen worden bestempeld. Voor de gigantische
hoofdgevel zijn een aantal enorm lange, tot protserig-
heid neigende witte pilaren geplaatst waartegen ter af-
making van het geheel zich in strenge opdracht een
heel groot leeg plein heeft neergelegd. Werkelijk tot
in de puntjes prangt het gebouw zich in de ruimte aan
dat te grote en te lege plein als is het om de verlaten-
heid te benadrukken die beslist onder beide armen mee-
genomen dient te worden bij het betreden van dit flukse
ambtenarenpaleis met opzichtig tikje grootheidswaan in
de gevelgenen. Althans, dat gevoel besprong mij bij het
betreden van de stenen trap die zich passend ferm naar
de voordeur stak. Ene Appie Werpstok zou er grif voor
getekend hebben had hij zich naoorlogs nog wat voor-
oorlogs kunnen uitleven in de grootbouw zo straalde het
pand mij bijna onbeschaamd toe.

Binnen was het niet anders.

Plafonds zo hoog dat ze in het heelal lijken te verdwijnen.
Sommige deuren dik en zo groot dat ze vreemd genoeg
aan te knerpende toegangskaken van diep in de aarde
kwijnende kerkers doen denken. Gangen breed als zijn
het zalen. Lampen hemels als… Nu ja en kortom, de bin-
nenkant is ongeëvenaard dwingend in harmonie getrouwd
met de buitenkant zo was de verpletterende ervaring bij
binnenkomst.

En p-bewakers, die waren er ook.

Achter een halfronde bulkbalie, daar zitten ze, de p-mensen.
Een balie ook die elke voorzichtig opkomende recalcitrant-
gedachte al bij voorbaat de kop indrukt. En mocht er onver-
hoopt toch nog een restje… Dan kraken de vleesdeuren zo
sportschoolbreed dat er een braaf burgerschap direct terug in
de houding springt tussen lijflijk verpakte ribben die al ineen
waren gekrompen van de ervaring zoveel grootsheid te zijn
binnengestapt.

Echter, er was meer.

Ondanks de oproep van de toetsheren om voor die toetsheren
te verschijnen is het de opgeroepene namelijk niet gegeven
zomaar even vrijelijk door het gebouw te dwalen op zoek naar
de kamer der hooggeplaatsten waar het voor mij nogal belang-
rijke oordeel zal worden geveld. Iedere tegen te komen deur
moet met een door genoemde sportlijven geleverd pasje ge-
opend worden om de zo waarlijk eigentijdse Droomduik van be-
stuursdom ook maar verder te mogen betreden.

Zeven zijn het er!

Braaf van de voorgaande balie-overweldiging achter de pas aan-
schuifelend nam ik ze, de deuren. Om vervolgens mijn bezwaar-
schrift tegen de al eerder vermelde diepdaling in niet minder
dan tien minuten te zien verschrompelen naar niets onder de
handen van de zeer aanwezig zijnde potentaterende toetsheren.
En dat uiteraard in een kamer lekker helemaal opgewarmd naar
zeer indrukwekkend heus wel mooi. Ja, rap klaar waren ze, de
heren, met hun toetsje op mijn bezwaar. En ook mocht ik erg te-
vreden zijn, aldus de zo uitverkoren kamerkoningen met toefjes
hogevluchtlucht in de pronkborstjes onder unipak.

Een leeg plein beschoend, opgeslokt door een gebouw met spier-
alures, een flink aantal deuren ontsleuteld en wonderbaarlijk snel
weer bij de bulkbalie met lege handen, dat was het resultaat van
mijn bezwaarinitiatief. Precies 25 minuten had het geduurd die he-
le sessie, 10 minuten onderhoud en een kwartier voor in en uit.

Het pasje heb ik, ondanks de zeer nadrukkelijke eis tot inleveren,
zo sommerend gekomen uit de bewaakpakken, in protest gehou-
den bij het verlaten van ‘t gebouw. Wel danig brandend in mijn jas-
zak hing het, de stoffen ruimte van de zak vullend als beleefde het
opnieuw het net betreden bewaakte té onderkomen van het stads-
bestuur.

Een zee van plein trad mij een ogenblik later voor de tweede maal
leeg tegemoet, de siddering uit mijn lijf vangend als was het de prijs
voor een toch nog bijzondere overwinning, het bewijs ervan brandend
in mijn jaszak.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten