Wat een mens in zachte geest op z’n minst mag ver-
onderstellen is dat een gemeentebestuur van dorp of
stad er in principe is om zich in de meeste gevallen
gedienstig op te stellen ten behoeve van de inwoners
om de zaken aangaande leven en dood voor betreffende
inwoners zo’n beetje kabbelend tot een goed einde
te brengen via een algemeen aangenaam te beleven
beleid, uitgestippeld door datzelfde bestuur. Niks
mis mee en iedereen tevreden zo was mijn tot dan
toe gedachte in een, toegegeven, door eigen toedoen
niet altijd even kabbelend bestaan.
Een tijdje geleden echter mocht ik mij, ter extra onder-
bouwing van een bezwaarschrift tegen een dalduikelend
gebeuren, begeven naar een bijna nieuw onderkomen in
het plaatsje S waarin het hele stadsbestuur zich ogen-
schijnlijk rijkelijk comfortabel heeft genesteld, want als
een hoog en teveel aan lucht wegkapend bouwwerk
zo kon met nauwelijks ingespannen blik al direct het
onderkomen worden bestempeld. Voor de gigantische
hoofdgevel waren een aantal enorm lange, tot protserig-
heid neigende witte pilaren geplaatst waartegen ter afmaking
van het geheel zich in strenge opdracht een heel groot leeg
plein had neergelegd. Werkelijk tot in de puntjes prangde
het gebouw zich in de ruimte aan dat te grote en te lege
plein als was het om de verlatenheid te benadrukken die
beslist onder de arm meegenomen diende te worden bij
het betreden van dit flukse ambtenarenpaleis met opzichtig
tikje grootheidswaan in de gevelgenen. Althans, dat gevoel
besprong mij bij het betreden van de stenen trap die zich
passend ferm naar de voordeur stak. Ene Appie Werpstok
zou er grif voor getekend hebben had hij zich naoorlogs nog
wat vooroorlogs kunnen uitleven in de grootbouw zo straalde
het hele bralpand mij bijna onbeschaamd toe.
onderstellen is dat een gemeentebestuur van dorp of
stad er in principe is om zich in de meeste gevallen
gedienstig op te stellen ten behoeve van de inwoners
om de zaken aangaande leven en dood voor betreffende
inwoners zo’n beetje kabbelend tot een goed einde
te brengen via een algemeen aangenaam te beleven
beleid, uitgestippeld door datzelfde bestuur. Niks
mis mee en iedereen tevreden zo was mijn tot dan
toe gedachte in een, toegegeven, door eigen toedoen
niet altijd even kabbelend bestaan.
Een tijdje geleden echter mocht ik mij, ter extra onder-
bouwing van een bezwaarschrift tegen een dalduikelend
gebeuren, begeven naar een bijna nieuw onderkomen in
het plaatsje S waarin het hele stadsbestuur zich ogen-
schijnlijk rijkelijk comfortabel heeft genesteld, want als
een hoog en teveel aan lucht wegkapend bouwwerk
zo kon met nauwelijks ingespannen blik al direct het
onderkomen worden bestempeld. Voor de gigantische
hoofdgevel waren een aantal enorm lange, tot protserig-
heid neigende witte pilaren geplaatst waartegen ter afmaking
van het geheel zich in strenge opdracht een heel groot leeg
plein had neergelegd. Werkelijk tot in de puntjes prangde
het gebouw zich in de ruimte aan dat te grote en te lege
plein als was het om de verlatenheid te benadrukken die
beslist onder de arm meegenomen diende te worden bij
het betreden van dit flukse ambtenarenpaleis met opzichtig
tikje grootheidswaan in de gevelgenen. Althans, dat gevoel
besprong mij bij het betreden van de stenen trap die zich
passend ferm naar de voordeur stak. Ene Appie Werpstok
zou er grif voor getekend hebben had hij zich naoorlogs nog
wat vooroorlogs kunnen uitleven in de grootbouw zo straalde
het hele bralpand mij bijna onbeschaamd toe.
Binnen was het niet anders.
Plafonds zo hoog dat ze in het heelal leken verdwenen.
Sommige deuren dik en zo groot dat ze vreemd genoeg
aan knerpende toegangskaken van diep in de aarde
kwijnende kerkers deden denken. Gangen breed als
waren het zalen. Lampen hemels als… Nu ja en kortom,
de binnenkant was ongeëvenaard dwingend in harmonie
getrouwd met de buitenkant zo was de verpletterende
ervaring bij binnenkomst.
En pandbewakers, die waren er ook.
Achter een bulkbalie, daar zaten ze, de p-mensen. Een balie
ook die elke voorzichtig opkomende recalcitrantgedachte al
bij voorbaat de kop indrukte. En mocht er onverhoopt toch
nog een restje… dan kraakten de beakende vleesdeuren zo
sportschoolbreed dat er een braaf burgerschap direct terug
in de houding sprong tussen lijflijk verpakte ribben die al in-
een waren gekrompen van de ervaring zoveel aan grootsheid
te zijn binnengestapt.
Echter, er was meer.
Ondanks de oproep van de toetsheren om voor die toetsheren te
verschijnen was het de opgeroepene namelijk niet gegeven zomaar
even vrijelijk door het gebouw te dwalen op zoek naar de kamer
der hooggeplaatsten waar het oordeel zou worden geveld. Iedere
tegen te komen deur moest met een door de sportlijven geleverd
pasje geopend worden om de zo waarlijk eigentijdse Droomduik
van bestuursdom ook maar een wijle te mogen naderen.
Zeven waren het er!
Braaf van overweldiging achter de pas aanschuifelend nam ik ze,
de deuren. Om vervolgens mijn bezwaarschrift tegen de boven al
genoemde diepdaling in niet minder dan tien minuten te zien ver-
schrompelen naar niets onder de handen van de zeer aanwezig
zijnde potentaterende toetsheren. En dat uiteraard in een kamer
lekker helemaal opgewarmd naar zeer indrukwekkend écht wel
mooi. Ja, rap klaar waren ze, de heren, met hun toetsje op mijn
bezwaar. En ook mocht ik tevreden zijn, aldus de zo uitverkoren
kamerkoningen met toefjes hogevluchtlucht in de pronkborstjes
onder unipak.
Een leeg plein beschoend, opgeslokt door een gebouw met spier-
sculptures, een flink aantal deuren ontsleuteld en wonderbaarlijk
snel weer bij de bulkbalie met lege handen, dat was het resultaat
van mijn bezwaarinitiatief. Precies 25 minuten had het geduurd de
hele sessie, 10 minuten onderhoud en een kwartier voor in en uit.
Het pasje heb ik, ondanks de zeer nadrukkelijke inlever-eis van
de bewaakpakken, gehouden bij het verlaten van het gebouw.
Danig brandend in mijn jaszak hing het, de stoffen ruimte vullend
als was het dat net betreden bewaakte té onderkomen van het
stadsbestuur.
de bewaakpakken, gehouden bij het verlaten van het gebouw.
Danig brandend in mijn jaszak hing het, de stoffen ruimte vullend
als was het dat net betreden bewaakte té onderkomen van het
stadsbestuur.
Een zee van plein trad mij een ogenblik later voor de tweede maal
leeg tegemoet, de siddering uit mijn lijf vangend als was het de prijs
voor een bijzondere ervaring.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten