De ingreep: een poëtische guerrilla
Ondanks dat gisteren de zon de hele dag zo’n beetje z’n best had gedaan het leven wat luchtlichtiger te maken, werd tegen de tijd dat wij, SAGE, naar Boijmans togen de lucht boven de skyline van Rotterdam op zulk een somber grijs gepeperd dat, wil men per se de mystiek een ietwat binnenhalen in het aardbolse bombastgebeuren, dit grijs wel heel door duistere krachten bewerkstelligd leek te willen zijn om als broodnodige omlijsting te dienen voor de tentoonstelling DARK, toch zeker dé reden waarvoor we op weg waren gegaan. Net voor we het museum binnenstapten begon het ter turbo opmaat ook nog eens graag toepasselijk te regenen. Goed, aan het weer zal het slagen ervan zeker niet liggen zo mochten we proefondervindelijk beleven aan deze plotse grijsnatte natuuruitingen.
Ofwel: perfecte sfeer voor een avondje guerrilla in the DARK?
De folder over die avond belooft: In het schemer van 11 april vindt er een ‘poëtische tentoonstellingsguerrilla’ plaats die zal leiden tot een aantal gedichten, een debat en essays die worden samengebracht in een schaduwcatalogus. De deelnemende dichters zijn: Menno Wigman, F. Starik, Alfred Schaffer en Astrid Lampe. Zij zullen een ‘poetische guerrilla’ uitvoeren die zowel in de tentoonstelling als in het museumrestaurant zal plaats vinden.
Toen iedereen zo’n beetje eindelijk binnengedruppeld was (het eerste publiek bestond voor een angstig lange tijd alleen uit Benne van de Velde plus vriendin, ons en een oudere dame) werd er dan toch bijna een half uur later begonnen. Astrid Lampe mocht de spits afbijten. Naast een enorme zwarte gorilla die in een spiegel kijkt (een werk van Angus Fairhurst) bracht ze het gedicht ” My Dark Barks ” dat sterk geënt is op de folder van de tentoonstelling, ik citeer:
Dear santaclaus,
de schreeuw van munch zie folder
dear santaclaus,
ik koos mijn aap zwartnacht at least de kans weer schoon, lelijk te struikelen over
het anaalplugje van mozart ipv over de dikke tui van lui verknoopt ja wat?
Ik koos mijn aap zwartnacht
de schreeuw van munch zie folder
Een mooi beeld, de fréle Lampe zo naast de levensgrote gitzwarte gorilla. Het knelde prachtig dat samengaan van oerkracht en verfijning (ook in het gedicht, waarin al ietwat kritische geluiden over het niet helemaal kloppen van het bindende thema van de tentoonstelling met de afzonderlijke werken, knelde het).
In een andere zaal mocht F. Starik zijn guerrillastrijd aangaan met een installatie van Mark bijl die een stevig commentaar op de wereld verbeeldt; de muren zijn volgeschreven met tekst van een samenleving in een of andere bijenkorf en in het midden van de zaal is een met gaas omwikkelde installatie geplaatst waarin hierarchisch wat onderdelen en wat afbeeldingen van kopstukken uit de geschiedenis alsook uit de nu gebeurende moderne tijd. Het geheel heeft de bedoeling een kritisch beeld te geven van de huidige DARK?tijd. Starik leek op deze avond, wat ons, SAGE, betreft, daartussen op een ietwat buitenbeens toegepaste uiting zo weggelopen uit zijn project “Eenzame Uitvaart”; eruitziend namelijk als een wat magere op dat moment heel wel verdwaalde begraafmeneer met vilein verborgen dolkomische kanten onder het nu wat uit de toon vallende kerkkleedzwartpakje waarvan de broek te korterig verlanghapte naar de door de mode voorgeschreven langpuntige en dus uiterst correcte maar voor een begravenis misplaatste schoenen. Welnu, deze Starik ging de poëtische strijd met Bijls installatie aan middels het gedicht “Tuinman” uit de bundel “Simpele ziel” 2002 waarbij hij het publiek verzocht voor het woord tuin het woord wereld in te vullen, zodat bijvoorbeeld tuinman wereldman werd en tuin wereld (een beetje geforceerd naar de installatie toe geduwd gedicht middels deze wisseling eventuveel wellicht?):
Ik ben de tuinman,
de kapper van het gras
ik modelleer de aardse haren
met de lange snoeischaar tot een kort gewas.
Ik heb geprobeerd
het gras te maaien met de maaimachine.
Er wonen ondergrondse, illegale dieren.
Ze maken dikke zwarte bulten in het woekerende gras. (…)
Na de niet onaangenaam door ons beleefde en zoals gezegd wat theatrale Starik mocht Menno Wigman in een andere zaal zijn gedichten laten guerrillacrashen met zwarte of in ieder geval donkere foto’s van de kunstenaar DARK? Hij begon inleidend met het fotoboek “Moord in Rotterdam” waarin volgens hem vergelijkende foto’s van interieurs waren te zien die iets van een zelfde wat duistere sfeer gaven als de foto’s die in de zaal hingen als ik het allemaal nog wel heb. De guerrilla begon overigens net als bij Starik met gedichten die (in tegenstelling tot die van Astrid Lampe) niet speciaal geschreven waren (toch beloofd in folder) voor deze tentoonstelling. Eén ervan “Slechte gedachten” komt uit de bundel “Zwart als kaviaar” uit 2001, het andere “Monogram” uit de bundel “Dit is mijn dag” uit 2004. Ik citeer een stukje uit “Slechte gedachten”:
Zelfs in het licht van het begin
was het een bijbelzwarte nacht.
Twee mensen in een houten bed.
De taaie spieren van een woord
dat eeuwen eerder is gezegd.
Ik stel me voor hoe hij zijn hand
verstrooid tussen haar dijen schoof.
Zij kantelde en lachte (…)
Guerrilla? Het leek mij, ondanks de stevige woorden in het gedicht, meer een wat bezadigde poging van een ook al wat bezadigd man, zeker in vergelijking met de voorgaande Lampe en Starik. Wat dat betreft mochten de woorden uit de laatste strofe van het gedicht “Slechte gedachten” op dat moment heel wel van toepassing zijn op de dichter zelf?: Ben ik een vochtig misverstand? / Werd ik beraamd? Ik ben de uitkomst / van een enthousiaste winternacht, / de nasleep van een natte grap / die mij alsnog ontgaat.
Als laatste mocht Alfred Schaffer zijn voordracht doen in een zaal met de bewust nogal vaag (duister) geschilderde schilderijen van Avner Ben Gal. Daar waar de andere dichters nog een kleine inleiding gaven tot hun voordracht begon Schaffer direct met de twee gedichtjes op te lezen, een ervan getiteld “Weet je wie er ook dood is?”:
‘Altijd dat aanrecht. Lustig, lustig. Of ze hing uit het raam
om te roepen dat het eten klaar op tafel stond – staakt het verzet,
pas op voor hondsdolheid. Het is een tijd geleden,
het rollenspel is terug. Niet van hier, dat merkte je aan alles,
een slangetje in haar neus, in haar armen en benen,
haar anus. Babbelziek en waterig stond ze je te woord,
toen al zat de klad erin – wie is daar? Kom je juist een beetje
in de stemming, zul je zien dat je wordt opgewacht.
Ondanks het luchtalarm moest er gedanst, gedanst! Zij voorop. (…)
Zo stil als ie begonnen was zo stil eindigde Schaffer ook zijn voordracht, met een wat verlegen knikje gaf hij aan dat de voorstelling voorbij was. Sterk kreeg ik het idee dat Schaffer niet echt betrokken was bij het project, hoewel de datum onder z’n gedicht aangeeft dat het wel speciaal hiervoor lijkt geschreven. Wigman een ietwat maar Starik kon men zeker die betrokkenheid niet ontzeggen. Hoewel. Kwamen die dichters brutaal gewoonweg niet met wat oude diggies? Helemaal erg eh… Naarstig bii het thema gesprokkeld? Tenminste zo wilde het op ons, SAGE, toch wel overkomen. Diggies weliswaar met wat thematisch DARK erin, maar dan wel een DARK dat al bestond. Zodat de dichters dus in feitelijke zin de guerrilla niet werkelijk waren aangegaan met nieuwe gedichten. Toch jammer.
Daarna ging de guerrillastrijd verder in het restaurant van het museum. Starik ving aan met een essay-achtig gedicht? Bijbels eigenzinnig zo begint dit door mij nu maar even zo genoemde essaygedicht “Dark”dat een duistere gang door Rotterdam verbeeldt vervolgens een stevige? kritiek geeft op de tentoonstelling om daarna de hellevaart door Rotterdam te vervolgen:
In den beginne was er niets, zeg maar duisternis. Daarna werd het licht, en
daarom kunnen wij zien in het donker. Wat misschien beter verborgen was
gebleven. We maakten onderscheid. En er was tijd, dus leven moesten we,
leven. En geloven, ergens in – een God, de kunst, Beschaving,
de Vooruitgang, Geld desnoods. Hoge gebouwen. Verzekeringskantoren.
Onderweg naar het museum in Rotterdam kom je daarna langs de
Pauluskerk. Het is geen kerk meer, al wordt er een sterk geloof in beleden, dat
van de onttakeling, de Ondergang. Et cetera
Eindelijk dan toch nog wat echt poëtisch guerrillawerk van Starik na het kritische gedicht van Astrid Lampe eerder beleefd bij de spiegelgeile gorilla. Met een ingehouden maar toch ietwat donderende, grafredelijke sfeerstem werd het de organisatie ingepeperd dat de tentoonstelling wat Starik betreft veel te gezocht was.
Ook Menno wigman mocht nog even en las, vanwege het bij de tentoonstelling toepasselijke duister uit de negentiende eeuw (tenminste, volgens interviewer), een vertaald gedicht “De dubbele kamer” van Baudelaire voor uit de door Wigman samengestelde bundel “Wees altijd dronken” bestaande uit de ook door hem vertaalde Franse prozagedichten uit het fin de siécle.
Toen was er debat (zie korte weergave ervan verderop) Waarna Astrid Lampe en Alfred Schaffer nog een aantal gedichten voorlazen. Lampe deed er ook een paar uit haar nieuwe bundel “Spuit je ralkleur”. Overigens een prachtig bijna verstild voorlezen, dat van Lampe, zo beleefde ik het, waarbij ze de gedichten als kleine kostbaarheden leek te begeleiden door ze met tedere gebaren van haar handen naar het publiek te willen brengen, waarbij de woorden niet alleen zoals waarschijnlijk bij het schrijven maar ook net voordat ze uit haar mond gesproken kwamen werden gewogen.
En zo komen we tot slot aan de al genoemde vraaggesprekken tussen de organisator?/interviewer en drie van de dichters (Schaffer deed niet mee?) waarbij men uiteindelijk tot de conclusie kwam (vooral door Starik en Lampe stevig geformuleerd, Wigman bleef wat in het vage hierover) dat de tentoonstelling een samenraapsel was van individueel soms wel goede kunstenaars maar dat die onder de noemer van het thema niet dat geheel vormde waarmee het zo stellig gebracht werd en zodoende als nogal geforceerd bijeen gezocht leek.
En wij, SAGE (anderhalve week eerder naar deze tentoonstelling)
Ondanks dat gisteren de zon de hele dag zo’n beetje z’n best had gedaan het leven wat luchtlichtiger te maken, werd tegen de tijd dat wij, SAGE, naar Boijmans togen de lucht boven de skyline van Rotterdam op zulk een somber grijs gepeperd dat, wil men per se de mystiek een ietwat binnenhalen in het aardbolse bombastgebeuren, dit grijs wel heel door duistere krachten bewerkstelligd leek te willen zijn om als broodnodige omlijsting te dienen voor de tentoonstelling DARK, toch zeker dé reden waarvoor we op weg waren gegaan. Net voor we het museum binnenstapten begon het ter turbo opmaat ook nog eens graag toepasselijk te regenen. Goed, aan het weer zal het slagen ervan zeker niet liggen zo mochten we proefondervindelijk beleven aan deze plotse grijsnatte natuuruitingen.
Ofwel: perfecte sfeer voor een avondje guerrilla in the DARK?
De folder over die avond belooft: In het schemer van 11 april vindt er een ‘poëtische tentoonstellingsguerrilla’ plaats die zal leiden tot een aantal gedichten, een debat en essays die worden samengebracht in een schaduwcatalogus. De deelnemende dichters zijn: Menno Wigman, F. Starik, Alfred Schaffer en Astrid Lampe. Zij zullen een ‘poetische guerrilla’ uitvoeren die zowel in de tentoonstelling als in het museumrestaurant zal plaats vinden.
Toen iedereen zo’n beetje eindelijk binnengedruppeld was (het eerste publiek bestond voor een angstig lange tijd alleen uit Benne van de Velde plus vriendin, ons en een oudere dame) werd er dan toch bijna een half uur later begonnen. Astrid Lampe mocht de spits afbijten. Naast een enorme zwarte gorilla die in een spiegel kijkt (een werk van Angus Fairhurst) bracht ze het gedicht ” My Dark Barks ” dat sterk geënt is op de folder van de tentoonstelling, ik citeer:
Dear santaclaus,
de schreeuw van munch zie folder
dear santaclaus,
ik koos mijn aap zwartnacht at least de kans weer schoon, lelijk te struikelen over
het anaalplugje van mozart ipv over de dikke tui van lui verknoopt ja wat?
Ik koos mijn aap zwartnacht
de schreeuw van munch zie folder
Een mooi beeld, de fréle Lampe zo naast de levensgrote gitzwarte gorilla. Het knelde prachtig dat samengaan van oerkracht en verfijning (ook in het gedicht, waarin al ietwat kritische geluiden over het niet helemaal kloppen van het bindende thema van de tentoonstelling met de afzonderlijke werken, knelde het).
In een andere zaal mocht F. Starik zijn guerrillastrijd aangaan met een installatie van Mark bijl die een stevig commentaar op de wereld verbeeldt; de muren zijn volgeschreven met tekst van een samenleving in een of andere bijenkorf en in het midden van de zaal is een met gaas omwikkelde installatie geplaatst waarin hierarchisch wat onderdelen en wat afbeeldingen van kopstukken uit de geschiedenis alsook uit de nu gebeurende moderne tijd. Het geheel heeft de bedoeling een kritisch beeld te geven van de huidige DARK?tijd. Starik leek op deze avond, wat ons, SAGE, betreft, daartussen op een ietwat buitenbeens toegepaste uiting zo weggelopen uit zijn project “Eenzame Uitvaart”; eruitziend namelijk als een wat magere op dat moment heel wel verdwaalde begraafmeneer met vilein verborgen dolkomische kanten onder het nu wat uit de toon vallende kerkkleedzwartpakje waarvan de broek te korterig verlanghapte naar de door de mode voorgeschreven langpuntige en dus uiterst correcte maar voor een begravenis misplaatste schoenen. Welnu, deze Starik ging de poëtische strijd met Bijls installatie aan middels het gedicht “Tuinman” uit de bundel “Simpele ziel” 2002 waarbij hij het publiek verzocht voor het woord tuin het woord wereld in te vullen, zodat bijvoorbeeld tuinman wereldman werd en tuin wereld (een beetje geforceerd naar de installatie toe geduwd gedicht middels deze wisseling eventuveel wellicht?):
Ik ben de tuinman,
de kapper van het gras
ik modelleer de aardse haren
met de lange snoeischaar tot een kort gewas.
Ik heb geprobeerd
het gras te maaien met de maaimachine.
Er wonen ondergrondse, illegale dieren.
Ze maken dikke zwarte bulten in het woekerende gras. (…)
Na de niet onaangenaam door ons beleefde en zoals gezegd wat theatrale Starik mocht Menno Wigman in een andere zaal zijn gedichten laten guerrillacrashen met zwarte of in ieder geval donkere foto’s van de kunstenaar DARK? Hij begon inleidend met het fotoboek “Moord in Rotterdam” waarin volgens hem vergelijkende foto’s van interieurs waren te zien die iets van een zelfde wat duistere sfeer gaven als de foto’s die in de zaal hingen als ik het allemaal nog wel heb. De guerrilla begon overigens net als bij Starik met gedichten die (in tegenstelling tot die van Astrid Lampe) niet speciaal geschreven waren (toch beloofd in folder) voor deze tentoonstelling. Eén ervan “Slechte gedachten” komt uit de bundel “Zwart als kaviaar” uit 2001, het andere “Monogram” uit de bundel “Dit is mijn dag” uit 2004. Ik citeer een stukje uit “Slechte gedachten”:
Zelfs in het licht van het begin
was het een bijbelzwarte nacht.
Twee mensen in een houten bed.
De taaie spieren van een woord
dat eeuwen eerder is gezegd.
Ik stel me voor hoe hij zijn hand
verstrooid tussen haar dijen schoof.
Zij kantelde en lachte (…)
Guerrilla? Het leek mij, ondanks de stevige woorden in het gedicht, meer een wat bezadigde poging van een ook al wat bezadigd man, zeker in vergelijking met de voorgaande Lampe en Starik. Wat dat betreft mochten de woorden uit de laatste strofe van het gedicht “Slechte gedachten” op dat moment heel wel van toepassing zijn op de dichter zelf?: Ben ik een vochtig misverstand? / Werd ik beraamd? Ik ben de uitkomst / van een enthousiaste winternacht, / de nasleep van een natte grap / die mij alsnog ontgaat.
Als laatste mocht Alfred Schaffer zijn voordracht doen in een zaal met de bewust nogal vaag (duister) geschilderde schilderijen van Avner Ben Gal. Daar waar de andere dichters nog een kleine inleiding gaven tot hun voordracht begon Schaffer direct met de twee gedichtjes op te lezen, een ervan getiteld “Weet je wie er ook dood is?”:
‘Altijd dat aanrecht. Lustig, lustig. Of ze hing uit het raam
om te roepen dat het eten klaar op tafel stond – staakt het verzet,
pas op voor hondsdolheid. Het is een tijd geleden,
het rollenspel is terug. Niet van hier, dat merkte je aan alles,
een slangetje in haar neus, in haar armen en benen,
haar anus. Babbelziek en waterig stond ze je te woord,
toen al zat de klad erin – wie is daar? Kom je juist een beetje
in de stemming, zul je zien dat je wordt opgewacht.
Ondanks het luchtalarm moest er gedanst, gedanst! Zij voorop. (…)
Zo stil als ie begonnen was zo stil eindigde Schaffer ook zijn voordracht, met een wat verlegen knikje gaf hij aan dat de voorstelling voorbij was. Sterk kreeg ik het idee dat Schaffer niet echt betrokken was bij het project, hoewel de datum onder z’n gedicht aangeeft dat het wel speciaal hiervoor lijkt geschreven. Wigman een ietwat maar Starik kon men zeker die betrokkenheid niet ontzeggen. Hoewel. Kwamen die dichters brutaal gewoonweg niet met wat oude diggies? Helemaal erg eh… Naarstig bii het thema gesprokkeld? Tenminste zo wilde het op ons, SAGE, toch wel overkomen. Diggies weliswaar met wat thematisch DARK erin, maar dan wel een DARK dat al bestond. Zodat de dichters dus in feitelijke zin de guerrilla niet werkelijk waren aangegaan met nieuwe gedichten. Toch jammer.
Daarna ging de guerrillastrijd verder in het restaurant van het museum. Starik ving aan met een essay-achtig gedicht? Bijbels eigenzinnig zo begint dit door mij nu maar even zo genoemde essaygedicht “Dark”dat een duistere gang door Rotterdam verbeeldt vervolgens een stevige? kritiek geeft op de tentoonstelling om daarna de hellevaart door Rotterdam te vervolgen:
In den beginne was er niets, zeg maar duisternis. Daarna werd het licht, en
daarom kunnen wij zien in het donker. Wat misschien beter verborgen was
gebleven. We maakten onderscheid. En er was tijd, dus leven moesten we,
leven. En geloven, ergens in – een God, de kunst, Beschaving,
de Vooruitgang, Geld desnoods. Hoge gebouwen. Verzekeringskantoren.
Onderweg naar het museum in Rotterdam kom je daarna langs de
Pauluskerk. Het is geen kerk meer, al wordt er een sterk geloof in beleden, dat
van de onttakeling, de Ondergang. Et cetera
Eindelijk dan toch nog wat echt poëtisch guerrillawerk van Starik na het kritische gedicht van Astrid Lampe eerder beleefd bij de spiegelgeile gorilla. Met een ingehouden maar toch ietwat donderende, grafredelijke sfeerstem werd het de organisatie ingepeperd dat de tentoonstelling wat Starik betreft veel te gezocht was.
Ook Menno wigman mocht nog even en las, vanwege het bij de tentoonstelling toepasselijke duister uit de negentiende eeuw (tenminste, volgens interviewer), een vertaald gedicht “De dubbele kamer” van Baudelaire voor uit de door Wigman samengestelde bundel “Wees altijd dronken” bestaande uit de ook door hem vertaalde Franse prozagedichten uit het fin de siécle.
Toen was er debat (zie korte weergave ervan verderop) Waarna Astrid Lampe en Alfred Schaffer nog een aantal gedichten voorlazen. Lampe deed er ook een paar uit haar nieuwe bundel “Spuit je ralkleur”. Overigens een prachtig bijna verstild voorlezen, dat van Lampe, zo beleefde ik het, waarbij ze de gedichten als kleine kostbaarheden leek te begeleiden door ze met tedere gebaren van haar handen naar het publiek te willen brengen, waarbij de woorden niet alleen zoals waarschijnlijk bij het schrijven maar ook net voordat ze uit haar mond gesproken kwamen werden gewogen.
En zo komen we tot slot aan de al genoemde vraaggesprekken tussen de organisator?/interviewer en drie van de dichters (Schaffer deed niet mee?) waarbij men uiteindelijk tot de conclusie kwam (vooral door Starik en Lampe stevig geformuleerd, Wigman bleef wat in het vage hierover) dat de tentoonstelling een samenraapsel was van individueel soms wel goede kunstenaars maar dat die onder de noemer van het thema niet dat geheel vormde waarmee het zo stellig gebracht werd en zodoende als nogal geforceerd bijeen gezocht leek.
En wij, SAGE (anderhalve week eerder naar deze tentoonstelling)

Geen opmerkingen:
Een reactie posten