nooit boven de geelstralen uitkomt,
het water nog altijd zomaar verder stroomt,
de zee dik en dun maakt,
auto’s ongevraagd voorbij rubberen,
strepen op het asfalt zich niet roeren,
fietsers blijven denken dat ze vooruit komen,
bomen in onbereikbare lucht groeien,
takken met het windje knoeien,
gevels discreet gordijnen,
daken steeds vaker plat blijken,
het blauw onverschillig bulkt,
wolken wel willen maar niet zijn,
benen vergeefs stappen vreten,
kachels zich belangrijk slaken,
kussens dromen verdragen,
tenen betrapt heten,
het gras bezaaid met gras is,
meisjes zomaar rondlopen,
restaurants volmensen,
boten verdrijven,
filoslootjes kunnen wateren,
brieven soms erg bewaard worden,
stenen als gedachten kijken,
gedichtjes meestal ( ) blijken
dit:
Dorst vlegel
ik, we liggen in een deuk
de nacht wat is ie leuk
maar in de kleine uurtjes later
trippelt er een grote kater
langs de verlaten goten
krijst onze deuk in moten
bonzend lig ik op de grond
de dag wat is ie lang en stront
vervelend in de grote uren vroeg
is het bleke licht mij te genoeg
wil ik de helse zon beletten
het donker te verzetten
zwaar leunend hang ik in een stoel
de avond o wat is ie zwoel
de uren groot naar al wat kleiner
in de kamer de schemering al fijner
mijn botten liggen de dag al klaar
ze weten me niet voor zessen daar
te zijn om groot mijn dorst te lessen
gedachten huizen reeds in flessen
na het wachten stap ik toch nog vroeg
en blakend de nacht in naar de kroeg
daar schuif ik dapper volle glazen leeg
trap zo de kater hijsend in een steeg
ik, we liggen weder in een deuk want
o de nacht, wat is ie leuk
en dit
alles dan omdat ik gisteren een dichter
mocht aanhoren tijdens een zondagse
middag in Leerdam waarin poëzie werd
vertoond. De dichter had plus minus net
zulk een taalbouwsel als het hier boven-
staande omdat, alleen véél en véél langer
en niet met zoveel variaties, de dichter
brabbelde meer en alleen over het woordje
woord alsof de wereld er voor het eerst
kond van werd gedaan, alsof dit oeroude
w-themaatje helemaal nog nooit in diggie-
wereld was gebruikt, helemaal nooit zo
leek het echt werkelijk volgens de voor-
dracht van de dichter. Het woordje woord
had de dichter even zomaar helemaal
zelf ontdekt zo moest een zaal vol mensen
regels en regelslang mede constateren.
En na afloop werd er dan ook zonder
woorden geklapt, zelfs door de oude
moeder die de hele lange middagzit, in
schijnbare verpuzzeling over al het
poëgebeuren, moest uitzitten van zoonlief
de dichter om dit, zijn w-wonder, te mogen
meemaken.
Nu ja, een kind mag de was doen, toch?
16 feb. 2004
Geen opmerkingen:
Een reactie posten